Pennsylvania, begin negentiende eeuw. Als weduwnaar en muilezelhouder Cy Bellman in de krant leest dat er gigantische, eeuwenoude botten zijn ontdekt in het modderige Kentucky, verlaat hij zijn kleine boerderij om met eigen ogen te zien of het gerucht dat er nog steeds reusachtige monsters rondstruinen in de wildernis achter de Mississippi waar is. Met de belofte dat hij zijn dochter Bess vaak zal schrijven en dat hij binnen twee jaar terug zal keren, laat hij haar achter bij zijn nukkige zus en trekt naar het westen.
Met alleen een oude schuur vol miserabele dieren en de gouden ring van haar overleden moeder vult Bess eenzame dagen met het volgen van haar vaders route op kaarten in de bibliotheek en wachtend op zijn brieven. Ondertussen dwaalt Bellman steeds verder weg van huis door onherbergzame en vreemde landschappen, op een roekeloze zoektocht naar het onbekende.