Wie wolf roept, deed dat tot voor kort net zo onterecht als de jongen in de fabel van Aesopus. In de Lage Landen geen roedels, zelfs geen lone wolves.
De meest gevreesde jager van onze contreien hangt dan wel niet langer rond in de schaduwen van de bosrand, hij doet dat des te meer in onze verbeelding: als een likkebaardend, kwijlend beest met blikkerende tanden en boosaardige ogen. Van dat sprookjesdier, die grote boze wolf, waren we eindelijk verlost. Dankzij al net zo sprookjesachtige jagers, maar vooral dankzij de doortastendheid waarmee we onze laatste resten wildernis vernielden.
Maar onze verbeelding is ons steeds blijven tarten. Een eenzame kampeerder hoorde karakteristiek gehuil. En was dat een grote hond die in de schemering de straat overstak? Wolvengeruchten deden de laatste decennia hardnekkig de ronde. Het leek wel alsof we reikhalzend uitkeken naar de terugkeer van dat vermaledijde beest. Vanwaar die ambigue relatie van wolf en mens?
Dit boek legt die vraag onder een historische loep. Nu wolven zich weer in onze verkavelde uithoek wagen, duiken ook oude angstbeelden weer op. Hou uw kinderen binnen! Bescherm uw pony’s en uw lammeren! Laten wolvensympathisanten zich al te gemakkelijk in de luren leggen door een monster in schaapskleren, of trekken critici nodeloos aan de alarmbel?
Om die vraag te beantwoorden, en om ons onze gedeelde toekomst te kunnen verbeelden, is een zicht op de natuurén cultuurhistorische relatie van wolven en mensen onontbeerlijk. Wolf is het relaas van een eeuwenoude haat-liefdeverhouding.