Op zijn tiende verjaardag krijgt Seppe te horen dat hij kanker heeft en dat hij dringend in het ziekenhuis moet worden behandeld. Seppe sluit zich op in zichzelf. Hij komt zijn kamer haast niet uit en bijna niemand kan nog tot hem doordringen. Wanneer zijn ouders op een dag een boek over indianen meebrengen, verliest Seppe zich helemaal in de wereld van de roodhuiden. Hij put kracht uit dagdromen waarin hij een sterke indiaan wordt. Hij sluit vriendschap met Katinka, een verpleegster met indiaanse voorouders, en met Teresa, een meisje op de kinderkankerafdeling. Langzaam maar zeker wordt Seppe weer zichzelf.