‘Zoveel begin was er nooit eerder, zoveel einde ook niet.’ Zo omschrijft Harald Jähner de ‘wolfstijd’ in Duitsland, die begon met het einde van de Tweede Wereldoorlog en tot diep in de jaren vijftig voortduurde. Toen de oorlog voorbij was, stonden de Duitsers voor het grote niets, de Stunde null. De ramp die ze zelf hadden veroorzaakt was ongekend. Velen hadden het niet overleefd. De steden lagen in puin, kinderen groeiden op zonder vader, meer dan de helft van de bevolking was op drift. Miljoenen vluchtelingen en ontheemden, ontslagen dwangarbeiders en terugkerende krijgsgevangenen moesten in de chaos een nieuw bestaan zien op te bouwen. Maar te midden van alle armoede, honger en anarchie ontstond ook een niet te onderdrukken levenslust, een verlangen naar dansen, naar welvaart – en naar vergetelheid.