Wolken schuiven voorbij, mijn gedachten dwalen door een gezicht dat kijkt naar mij. Jij zag mij van daarboven en ik zag beneden in jou een gulle lach, sprankelende ogen die tot mijn verbeelding spreken mogen. Ik in dat beeld ga verdwalen, vrolijk, lief en zacht, waarna het gaat vervagen, opgelost in het blauw, wens ik dat het opnieuw zal komen opdagen. Even die mijmering, mijn dromen, dat je dichterbij zou komen, ik jouw zachte watten zou kunnen plukken, om als een kus op mijn lippen te drukken. In wolken die gedachten toveren, was ik jou en jij was mij. In dat beeld van fantasievol liefhebberen zit het verborgen verlangen, dat werkelijkheid eens de verbeelding zal veroveren.