In zijn tweede roman gaat Erik Vlaminck op zoek naar de hem onbekende halfbroer van zijn grootmoeder, Fons Huybrechts. Deze blijkt samen met Liza Schrijvers, de mysterieuze vrouw die de verboden liefde was van zijn grootvader, na de oorlog naar Canada te zijn gevlucht. De ik-persoon vindt Fons en Liza in 1991 in een stukje Canadees niemandsland, waar zij na al die jaren nog steeds een ongekuist Vlaams dialect spreken. Zij zijn mensen met een belast oorlogsverleden, die geweren bezitten omdat de wolven huilen in de achtertuin, maar ook en vooral omdat de oorlog niet vergeten of verwerkt is. Fons is en blijft de opgejaagde sukkel, egoïstisch, op zijn hoede tot het bittere eind. En de mooie Liza lijdt nog steeds een leven van hunkering, onderdrukte hartstocht en verkeerde beslissingen. Toch kan zij met opgeheven hoofd oud worden.
Vlamincks nieuwe roman is met de nodige afstand geschreven en tegelijk met een diepe betrokkenheid.