De bekendste roman van Paul Lebeau (1908-1982) is Xanthippe (1959). Deze erudiete hoogleraar schreef romans met een essayistisch karakter, over niet minder dan 'de mens op zoek naar de waarheid'. Dat die waarheid als een hersenschim voor de hoofdpersonages uit schuift, is typisch voor een schrijver van pessimistische 'moderne katholieke romans', in de traditie van Georges Bernanos en Fraçois Mauriac. In Xanthippe kiest Lebeau een andere invalshoek: hij laat een vrouw in de ik-vorm aan het woord, vlak voor haar zelfgekozen dood. Anders dan zijn mannelijke personages, die zich hautain inkapselen in hun verbluffende kennis en hun superieure ironie, is de vrouwelijke hoofdpersoon intuïtiever en lichamelijker. Als Xanthippe inzichten verwerft die haar echtgenoot Socrates ontgaan, is dat een krachtig statement. Xanthippe leeft, meer legendarisch dan historisch, voort als een jaloerse, tirannieke helleveeg, die van een groot filosoof een huisman wil maken. Lebeau geeft haar de kans zichzelf, in een lange apologie tot haar drie zonen, te verdedigen tegen masculiene clichés. Ze komt uit haar zelfverdediging tevoorschijn als een geëmancipeerde vrouw, die niet houdt van de vleierige, onechte machtswereld van mannen, en vecht voor haar erkenning. Socrates is wel authentiek, maar eenzijdig; hij denkt 'los van zijn hart, los van zijn lichaam, los van zijn gezin, los van zijn wezen'. Mede door zijn lelijk uiterlijk, verabsoluteert hij de wereld van de geest. Zijn demon is de onafgebroken filosofische analyse, de uitputtende jacht naar waarheid. Xanthippe werd, ondanks zijn plechtstatige, licht archaïserende stijl, een bestseller. De inzet is dan ook niet min: hoe kijken zelfbewuste vrouwen naar geleerde mannen?