Huis, gezin en Allah, dat zijn de domeinen van Mohammed Benzakours moeder. Ze is de echtgenote van een Marokkaanse eerstegeneratiegastarbeider. Ze is analfabeet en heeft nooit Nederlands geleerd. Na een herseninfarct belandt ze in een rolstoel, verlamd en zonder spraakvermogen. Ze wordt volledig zorgafhankelijk. Zonder haar zoon, die als tolk en belangenbehartiger optreedt, is ze verloren in een doolhof van ziekenhuizen, therapeuten en zorginstellingen die niet berekend zijn op patiënten zoals zij. Benzakour beschrijft hoe hij zijn yemma Marokkaans voor 'moeder', langzaam ziet afglijden. Hij haalt herinneringen op aan zijn vroegere moeder, aan wie zij was en wat hij aan haar te danken heeft. Te midden van een schrijnend gevecht tegen cultureel onbegrip en bureaucratie die menswaardigheid in de weg staan, doet Benzakour alles om haar leven enigszins te veraangenamen.