Niet elk meisje uit de provincie zou zich ten doel stellen De Rerum Natura van Lucretius in haar beste Grieks te vertalen, maar zó houdt Zena, geboren rond het jaar 390, de nagedachtenis in ere van haar moeder, die weigerde te zwichten voor het nieuwe geloof. Na de dood van haar moeder en de plundering van het landgoed van hun beschermheer slaat Zena op de vlucht. Zij ontmoet ‘de laatste der klassieke dichters’ Claudianus en zijn klasgenoot Synesius. Beiden waren leerling van de filosofe Hypatia.
In de wereldstad Alexandrië bloeit Zena op. Niet zozeer als Hypatia’s leerlinge maar veeleer als steractrice in het theater, waar Claudianus de scepter zwaait. Zena’s bruuske leergierigheid zal Hypatia de ogen openen voor pijnlijke waarheden uit haar eigen verleden, haar echte vader, kortom haar ‘door de zee verzwolgen Ithaka’…
Zena vindt aansluiting bij een vriendengroep waar rappe conversatie vergezeld gaat van uitbundig gelach. Helaas koesteren deze vrienden een zieltogende wereld, waarin patriarchen geen gezag naast zich dulden en hun trawanten theatervoorstellingen verstoren om christenen en joden tegen elkaar op te zetten: massavorming avant la lettre. Te midden van die wanhoop vindt Zena, voordat zij Egypte voorgoed zal verlaten, haar ware doch kortstondige liefde.