EXCLUSIEF: Lees hier alvast het eerste deel van Zestig
Mijn rimpelboek, noemde Ingrid Vander Veken het. Aantekeningen over vergrijzen in de hoogdagen van een jongerencultuur. Elke dag zou ze genadeloos om zich heen en in de spiegel kijken. Als ze aan het einde van dat jaar alle bladeren bij elkaar harkte, zou ze weten wat het betekent herfst te zijn.
En toen werd er aangebeld. Voor de deur stonden ziekte en eindigheid en die keken niet op een rimpel meer of minder, maakten geen onderscheid tussen jong of oud, bekend of onbekend. Was dit zestig worden, deze verschrikking van verval, deze oefening in afscheid nemen?
Dan moest het leven meer dan ooit worden gevierd. En wel nu meteen.
Zestig. Een dagboek is de neerslag van een laatste tussentijd maar ook een schatkist voor de slinkende toekomst. Twaalf maanden lang heeft Ingrid Vander Veken die gevuld met kostbaarheden.
‘Geen vriend of verwant die mij er niet attent op maakt. Zelfs tot mijn bejaarde moeder is het nieuws doorgedrongen. Haar parkinson en steeds kortere termijngeheugen verbleken bij de kwaal die er nu aankomt: het bezit van een zestigjarige dochter.
De enige die er niet bij stilstaat, ben ik. Maar al ben ik niet van het stilstaanderige type, nieuwsgierig ben ik wel. Ik neem een blanco zwartlinnen schrift en schroef de dop van mijn vulpen. Ik geef mezelf ruwweg een jaar: de helft om zestig te worden, de helft om het te zijn.’