Als meisje leeft zij in een prachtige vallei, met een vader die haar legendarische verhalen vertelt en als koning zijn volk verbiedt de zee op te gaan. Zij moet haar idyllische leven opgeven voor een huwelijk met een buitenlandse, machtsbeluste vorst, die onder religieuze politieke druk hun dochter opoffert om overzee oorlog te kunnen voeren.
In het tweede deel zijn de oorlogvoerende mannen en hun vrouwelijke slachtoffers aan het woord. De oorlog duurt jarenlang, de verbinding met het thuisfront wordt verbroken. Geleidelijk voelt de vrouw zich vrijer. Wanneer een oude vijand van haar man haar voorzichtig benadert slaagt zij er met zijn hulp in haar man bij zijn triomfantelijke terugkeer te doden.
In het laatste deel spuwt de schrijver, al dicht bij de dood, zijn gal over het botte, grote mensdier, dat blind voor de schoonheid van het kleine leven de greep op zijn daden voorgoed verliest en het onderspit delft tegen de natuur.