moment je moeder woont, is ineens ingrijpend veranderd.
De meubels hebben nog hun eigen plek, maar één stoel
is nadrukkelijk leeg. De eerste tijd zit je daar niet. Alleen
iemand die verder weg staat neemt in die stoel plaats. Zoals
de huisarts die even bij mijn moeder op visite kwam. Hij
kwam nooit eerder over de vloer, want mijn vader is nooit
eerder ziek geweest. Hij kende mijn vader niet in die stoel.
Na verloop van tijd ga je er juist wel zitten. Om bewust
weer die plaats in huis in te nemen. Om de stoel niet leger
te maken dan hij is. Om de kamer te overzien vanuit zijn
perspectief. Mijn vader hechtte niet aan een vaste plek. Net
zo lief zat hij naast één van ons op de bank. Nee, veel liever
nog. Toch blijft het zijn stoel.