Plaats van handeling: een appartement aan de Churchilllaan in Amsterdam. Tijd: september, begin jaren negentig. Personages: Robert Blauwhuis, weduwnaar; Freeke, zijn dochter; Mila Salomons, de vrouw die hij in de oorlog in veiligheid heeft gebracht. De vrouwen mijden elkaar als waren zij rivalen in de liefde. ‘Je kunt je dankbaarheid niet in een gat gooien,’ schrijft Robert in een brief aan zijn dochter. Hij heeft zijn levenlang verzwegen wat er gebeurd is toen hij als tweeëntwintigjarige student Mila, toen nog een baby, naar een onderduikadres bracht. Door een gelukkige samenloop van omstandigheden – ‘of moet ik het een wonder noemen?’– heeft hij haar kunnen redden. Op een zondagavond lukt het hem eindelijk zich uit te spreken. Hij beseft nog maar nauwelijks wat hij al pratende heeft ontdekt, als hem iets overkomt dat hem opnieuw de mond snoert. Dan zijn de vrouwen aan elkaar overgeleverd, en hij aan hen.