Het was André met de Honden die ons het eerst over de vondst van het zout vertelde. We zaten aan de ronde eikenhouten tafel in De Burggraaf en wachtten in de schemer die nu al weken van ’s ochtends tot in de late middag over Lende hing op het licht. De velden waren drassig, de bossen rondom dropen van het water, de wegen en paden in de wijde omtrek waren modder en slijk.
Baron van Rüdersdorf Helmstadt graaft in het landelijke Lende put na put op zoek naar zuiver water, om de plaatselijke bevolking te verlossen van de ziekten en algehele lamlendigheid waardoor zij wordt geplaagd. Maar al wat omhoogkomt is pekel. Het drijft hem eerst tot wanhoop en uiteindelijk tot waanzin. En dat is niet het enige wat de vondst van het zout in Lende teweegbrengt. Alles raakt in het ongerede, de dorpsgemeenschap valt uit elkaar en uiteindelijk is het ieder voor zich.