In Zuiderkerkhof 1 gaat Franssens weer een stap verder in de ontginning van dat geheugen. In dit uiterst persoonlijke document streeft hij ernaar zijn memoires een hoge graad van tegenwoordigheid te geven. Opnieuw, maar dan in een heel ander daglicht, stelt hij zijn Groningse kinderjaren aan de orde. De herinneringen daaraan zijn echter verweven met die aan zijn studietijd in Duitsland, zijn latere Amsterdamse leven, aan gemaakte reizen en aan literaire vrienden als Belcampo, Adriaan Morriën, H.J. A. Hofland, Gerrit Komrij en A.F.Th. van der Heijden. Voortdurend ruimt hij ook plaats in voor zelfbespiegeling, en daarin betoont hij zich een soms genadeloze en altijd bewogen criticus van zijn eigen ambities en tekortkomingen.
Toch draait niet alles om herinneringen en zelfbespiegelingen in deze voorlopige balans van een artistiek beleden bestaan. Franssens' geest is dartel en tegenwoordig genoeg om zich ook te laten verleiden tot kanttekeningen over wat hem (bij wisselend humeur en in uiteenlopende situaties) beweegt in het heden. Uit die notities komt hij naar voren als een betrokken chroniqueur van het dichtbije en dagelijkse. Ten slotte is daar immers die altijd aanwezige Amsterdamse coördinaat: Zuiderkerkhof nummer 1, privé-domein van de schrijver, plek waar deze individualistische levenskunstenaar gevallen is, en centrum van het web van herinneringen dat hij weeft.