Er is aan het begin van de eenentwintigste eeuw nauwelijks een roeriger natie dan Congo, het reusachtige land in het hart van Afrika, dat barst van de grondstoffen die onontbeerlijk zijn in onze moderne tijd – én van de gruwelijke conflicten. Hoe kon de vroegere, relatief rustige kolonie van België, sinds 1960 onafhankelijk, zo veranderen? David Van Reybrouck beschrijft voor het eerst de verbijsterende geschiedenis van Congo, van ruim voor de komst van de ontdekkingsreiziger Stanley tot en met de invloed van China in de laatste tien jaar en de recente economische crisis. Van 1885 tot 1908 werd het land bestierd door koning Leopold ii, die een fortuin verdiende met de exploitatie van rubber. De kolonisatie door België in de periode van 1908 tot 1960 zorgde voor industrialisatie en infrastructuur, maar werd ook gekenmerkt door paternalisme, zo niet betutteling. De onverhoedse overgang van kolonie naar onafhankelijke staat rond 1960 is een adembenemend verhaal vol idealisme en gekonkel. Het nieuwe land stortte zich in een turbulent avontuur dat steeds wilder en chaotischer werd en na tweeëndertig jaar dictatuur onder Mobutu leidde tot een van de dodelijkste conflicten sinds de Tweede Wereldoorlog. Van Reybrouck baseert zich niet alleen op zeldzaam archiefmateriaal en baanbrekend onderzoek, maar vooral ook op honderden gesprekken die hij met Congolezen voerde. Zijn ooggetuigen gaan van eeuwlingen tot kindsoldaten, van rebellenleiders tot smokkelaars, van ministers tot maniokverkoopsters.