In de jaren zeventig groeit de elfjarige hoofdpersoon op in een Hongaars dorp. Hij moet werken, heeft het koud en is hongerig. Samen met zijn zus probeert hij zijn moeder ervan te weerhouden zelfmoord te plegen, terwijl hun gewelddadige vader het weinige geld wegdrinkt. Niemand spreekt over het verleden. Waarom worden ze verketterd?
Zijn ze joden? Szilárd Borbély schildert een jeugd in een onbarmhartige wereld, op zo'n empatische wijze dat de lezer niet anders kan dan ademloos over de schouder van de jonge verteller meekijken.