Isabell en Georg zijn een gelukkig paar. Als Isabell 's avonds met haar cello op haar rug van het theater naar huis gaat en als Georg van de redactie huiswaarts loopt, of wanneer zij samen nog een nachtelijke wandeling maken, dan kijken ze graag naar binnen bij de huizen in de straat. Ze zien de stijlvolle verlichting, de boekenwanden, de schilderijen of foto's aan de muur, de bonte gordijnen in de kinderkamers. Zo, zeggen ze, mag hun toekomstig leven er ook best uitzien.
Met de geboorte van hun zoontje groeit hun geluk, maar ook hun onrust en onzekerheid. Op Georgs redactie doen geruchten de ronde dat de krant verkocht wordt, en Isabell moet weer sollicitatiebrieven gaan schrijven omdat de theaterproductie bezuinigt en voor een cellogeluid uit de computer heeft gekozen. Hoelang kunnen zij de huur nog betalen, nu er in het trappenhuis een dure kroonluchter is opgehangen en er een huurverhoging in de brievenbus ligt? Ineens kruipt er iets dreigends en verontrustends in hun leven. Georg speelt al veel te lang de optimist, hij wil door Isabell niet als loser beschouwd worden, en Isabell krijgt krampen in haar hand en paniekaanvallen tijdens het voorspelen bij haar sollicitatie. Met de angst groeien de eenzaamheid en het wederzijdse wantrouwen.
Met empathie én nietsontziende precisie tekent Kristine Bilkau het beeld van een generatie die vreest uit het paradijs verdreven te worden, omdat een vaste baan en een veilig bestaan voor velen onbereikbaar geworden zijn; ineens moeten ze vechten om overeind te blijven, in hun werk, in de maatschappij en in de liefde.