De comfortabele routine van Olivier, professor in de kunstgeschiedenis aan de Sorbonne, raakt ontwricht wanneer zijn baas hem vraagt om als mentor van een uitwisselingsstudente op te treden. De stugge Nederlandse rakelt een geschiedenis op die Olivier had willen vergeten, maar die tegelijk het kostbaarste is dat hij bezit. Tegen beter weten in zoekt hij toenadering tot de studente, en geeft haar een advies dat hij zelf nooit heeft opgevolgd. Maar Fie heeft haar eigen leven. Zij worstelt met een onmogelijke keuze: streven naar het allerhoogste, en eraan kapot gaan - of nooit beginnen om niet te falen. Ze voert koppig verzet tegen haar eigen levensangst en daagt Olivier uit hetzelfde te doen. De hemel boven Parijs gaat over de leugens die wij voor onszelf bedenken om niet te hoeven doen wat we het meest verlangen. Bovendien is het een van de meest opvallende liefdesverhalen van de Nederlandse literatuur van nu, en een betoverende entree van een jonge auteur.