De jonge Remi, voorbestemd om zijn vader als boer op te volgen, wordt achtervolgd door ontembare dromen en stemmen. Zijn oom fluistert hem vreemde, fel beroerende verhalen in over de oorlog, over een geest en over een zwarte soldaat. Als Remi meedeelt dat hij een roeping heeft en zal intreden in een strenge kloosterorde, begrijpt niemand hem. In het klooster wordt zijn persoonlijkheid hertekend: hij mediteert en studeert hardnekkig, vervreemdt nog meer van zijn familie en zoekt de stilte in zichzelf. Maar de daimon in hem zwijgt niet. Wanneer een leraar hem vertelt over Congo en zijn ervaringen daar, schreeuwt een ongrijpbare hunkering hem toe.
De oude verhalen duwen Remi naar het hart van Afrika. Hij jaagt steeds verder tot hij in een dorp in Kwango de ngaanga, een genezer, ontmoet. Die helpt hem om zijn daimon te leren kennen.
De mensengenezer vertelt over een verdwijnend boerenbestaan, een koloniaal en schuldbeladen verleden en, bovenal, hoe in het menselijk hart een rusteloos verlangen ontstaat naar het onbekende.