In de herfst van de negentiende eeuw wordt de zeventienjarige Anna uit de Groningse Veenkoloniën ontvoerd. Ze komt terecht in Maison Weisenthal, het grootste luxebordeel van Amsterdam. Vanbuiten is het huis majestueus, maar vanbinnen zijn de krakende houten balken zo rot als sommige van de bezoekers. De weduwe Johanna Rowel bestuurt het bordeel met harde hand en Anna is totaal niet opgewassen tegen de gruwelijkheden die ze moet ondergaan. Tegelijkertijd dreigt Maison Weisenthal een sleutelrol te worden toebedeeld in een strijd tussen fanatieke protestanten en de rosse onderwereld.
Er ontstaat een machtsspel, met een hoofdrol voor de notaris Anton Vroom, die een wel heel dubieus dubbelspel speelt. Als Anna daarachter komt, begint het haar te dagen dat er misschien een uitweg uit de duisternis bestaat. Terwijl de notaris wild om zich heen slaat, probeert weduwe Rowel haar huis te behouden. En juist op dat moment barst in de Jordaan het Palingoproer los.
De notaris en het meisje is een adembenemend relaas van een al te menselijke machtsstrijd, met ongelooflijk veel vaart geschreven, tegen de achtergrond van een van de grootste volksopstanden in Nederland.