Het zit de jonge en in armoe levende Odile en haar man Koben niet mee als zij in 1847 hun boerderij dienen te verlaten. Waarom zouden ze niet ingaan op het aanbod van de Maatschappij voor Overzeese Volksplanting, die hun een gouden toekomst voorspiegelt aan de andere kant van de oceaan? Samen met vijftig streekgenoten wagen ze de oversteek, vol hoop, om na de uitputtende bootreis aan hun lot overgelaten te worden in een tropisch land waar de meeste migranten in die tijd niet voor kozen. Passen ze zich aan of houden ze vast aan hun gewoontes? Zal het hun lukken daar een nieuw, goed leven op te bouwen?