Een jongen groeit op met een vader die weinig respect voor de wet lijkt te hebben. Terwijl ze van de ene naar de andere plek trekken alsof ze op de vlucht zijn, nemen ze steeds meer afstand van de maatschappij. De vader, een excentrieke, rusteloze man, neemt onderweg allerlei baantjes aan, zoals uitsmijter bij een nachtclub, tuinman en hulpje van een louche meubelhandelaar. Overdag geeft hij zijn zoontje les, 's avonds vertelt hij een sprookje over een prins en een koning die op een missie zijn om de boosaardige witte koningin te vermoorden, daarbij achtervolgd door haar handlangers, de witte mannen, die allerlei gedaantes aannemen.
Op een dag neemt hun avontuur een onverwachte wending. Tien jaar later, wanneer de jongen op het punt staat volwassen te worden, kunnen vragen over het duistere verleden van zijn vader niet langer onbeantwoord blijven.
Met Een sprookje, dat zich afspeelt in het Kopenhagen van de jaren tachtig tot het begin van de eenentwintigste eeuw, heeft Jonas T. Bengtsson een coming-of-ageroman geschreven over hoe het voelt om een vreemde in de moderne wereld te zijn en over de consequenties van een levensfilosofie die van ouder op kind overgaat.