Kort voor Botho Strauss’ zeventigste verjaardag verscheen dit boek, waarin hij vertelt over zijn jeugd in een Duits stadje aan een rivier. In het middelpunt van die jeugd stond zijn vader, een niet al te opgewekte apotheker die in de Eerste Wereldoorlog een oog had verloren.
De jonge Botho schaamde zich voor hem en besloot zijn leven heel anders in te richten. Lange tijd bepaalde dat beeld Strauss’ houding, maar langzaam kantelde het. Hij realiseerde zich hoe eenzaam zijn vader geweest moest zijn, en hoe belangrijk zijn rust, zijn zachtheid en liefdevolle betrouwbaarheid waren. En als bijna zeventigjarige besefte Strauss dat hij steeds meer op zijn vader begon te lijken, hoezeer hij zich als jonge man ook had voorgenomen dat te allen tijde te voorkomen.
De grote kracht van dit boek schuilt in de taal, de stijl en de kwetsbaarheid waarmee Strauss over zijn heimwee naar de tijd met zijn vader schrijft. Ieder woord staat op zijn plaats en zijn taal is zo helder en oorspronkelijk dat al het stof van nietszeggende zinnen uit je oren wordt gespoeld.