Jeruzalem, 1947. De zomer voor de stichting van de staat Israël. Britse soldaten patrouilleren in de straten, kogels en bommen vliegen door de nacht. Te midden van al die onrust droomt de twaalfjarige Profi van een toekomst als vrijheidsstrijder.
De ontmoeting met een zachtmoedige Engelse politieagent plaatst hem voor een dilemma. Hij heeft geleerd dat je een verrader bent als je met Engelsen omgaat, maar de man schenkt hem de warmte die hij bij zijn veeleisende en kille vader zo mist. Profi worstelt voortdurend met de vraag of hij geen verraad pleegt. Vijfenveertig jaar later, als de volwassen verteller terugkijkt op zijn jeugd, denkt hij nog steeds met een mengeling van schaamte en verlangen terug aan de jongen die hij was.