We zijn allemaal gewoon zo anders
Jannah Loontjens (1974) is bij een breed publiek bekend als filosofe, dichter en schrijver. Sinds 2002 verschijnen er publicaties van haar hand. In 2014 verscheen haar derde roman, Misschien wel niet, waarin zij, net als in de onlangs verschenen roman Wie weet het hedendaagse tijdsgewricht in beeld brengt.
Wat een gezellig etentje had moeten worden bij Paul, een “zelfingenomen, opschepperige gast… [die] zo focking veel geld verdient” op de vooravond van de protestmars voor Charlie Hebdo, werd een drama. Allereerst doordat een van de aanwezigen iets uitspookt wat pas later in de roman wordt prijsgegeven. Verder omdat de zeven personen die aanwezig zijn, zich gruwelijk ergeren aan elkaar en zich schamen voor elkaar. Tegen wil en dank zijn ze met elkaar verbonden: Paul en Philip zijn broers. Bertrand is hun vader, alcoholist. Manon, ex-vrouw van Paul, wordt voor deze gelegenheid vergezeld door haar geliefde Mohammed. Liv, de dochter van Paul en Manon, is aanwezig mét haar eeuwige Iphone. Het gezelschap wordt aangevuld door Justus, een kennis van Manon en huurder bij Bertrand. Over hun zogenaamde verbondenheid denkt de twaalfjarige Liv:
“…wat bindt ons nou eigenlijk? Maar echt? Ik bedoel gewoon, waarom voelen wij ons een familie? We zijn allemaal gewoon zo anders. (…) Het is allemaal serieus vet random.”
Hoe anders iedereen is, wordt snel duidelijk. We lezen hoe ze over elkaar denken in niet mis te verstane bewoordingen. Karakters, onhebbelijkheden, gebreken en sterke punten komen haarscherp naar voren door stereotype uitspraken, door hoe de personages zich gedragen en hoe ze denken, zodat de lezer een goed beeld krijgt van deze zeven mensen, en bovendien van Besma, moslima en studente van Manon, en de Somalische Ablah, vriendin van Paul.
Wat deze roman zo bijzonder maakt is dat de niet uitgesproken gedachten en de wél uitgesproken zinnen van de personages dezelfde zijn als die wij zelf denken en uitspreken of anderen horen uitspreken, zoals bijvoorbeeld wat Liv denkt:
“Ja, ineens zegt iedereen op Insta Ik ben Charlie. (…) Ineens hoort iedereen daarbij. Ineens voelen wij ons verbonden met mensen die we nooit hebben gezien of gesproken. Hoezo? (…) Omdat een paar lijpo’s iets kapot ergs doen en roepen dat ze moslim zijn, denkt gewoon heel Europa dat alle moslims dat zouden kunnen doen. Dat is toch gewoon vet dom? Als het blonde meisjes waren geweest, was dan ineens ook iedereen bang geweest voor mij?”
Dat Loontjens ook filosofe is, merkt de lezer aan hoe zij problemen die typisch zijn voor de tijd na 9/11, soepel verweeft in het verhaal. Neem de innerlijke tweestrijd van moslims: de ouders van Besma veroordelen cartoons, omdat ze niet weten wat ‘context’ is en ze dus niet in de juiste context kunnen plaatsen. Besma wil meelopen in de protestmars, “Maar ik ben bang. Ik ben bang dat mensen agressief tegen mij zullen doen. Omdat ik een hoofddoek draag. Ik durf niet.” Een even groot probleem ondervindt Mohammed, een afvallige moslim. Mohammed tegen Paul: “Ik word meer gehaat dan jij. Ik ben een afvallige, een murtad, terwijl jij maar een gewone kafir bent.”
De auteur heeft slechts vierentwintig uur nodig om een boeiend en tegelijk heftig beeld te schetsen van onze samenleving, van patsers en van onzekere mensen, van mensen met xenofobie, van dakloze vluchtelingen, van pesten in een whatsappgroep en grensoverschrijdend gedrag. Maar ook van mensen die ondanks hun heel verschillende achtergrond elkaar in liefde vinden.
Door flashbacks, perspectiefwisselingen en heen en weer springen in een tijdspanne van twee dagen zorgt Jannah Loontjes voor stijgende spanning, en dat de karakters steeds ‘voller’ worden. Het prachtige proza, het jargon passend bij onze tijd én bij de verschillende personages, de romanfiguren waarmee de lezer zich gemakkelijk kan identificeren, de thema’s die nu belangrijk en actueel zijn, dit alles maakt dat men dit boek in vierentwintig uur uit leest. Daarna zal de lezer nog minstens vierentwintig uur nodig hebben om bij te komen!
Reageer op deze recensie