Graven in betekenislagen
Anton Dautzenberg (1967) heeft de afgelopen jaren veel media-aandacht gehad. De spraakmakende schrijver werd bijvoorbeeld lid van de pedofielenvereniging Martijn. Dautzenberg ondersteunt het uitoefenen van pedofiele handelingen niet, maar hij vindt wel dat mensen met pedofiele gevoelens hierover mogen fantaseren en praten zonder dat ze zich bedreigd voelen. Dautzenberg verdedigt dus het recht op verbeelding. Tot op zekere hoogte verdedigde hij dit recht ook tijdens het schrijven van het boek De Fictiefabriek (2014), een briefwisseling tussen hem en de wetenschapsfraudeur Diederik Stapel. Ze vonden steun bij elkaar door het schrijven over de kracht van fictie en verbeelding. Om zijn vijftigste verjaardag te vieren publiceerde Dautzenberg recentelijk twee boeken. Een dagboek genaamd Ik bestaat uit twee letters (2018) over de relatie met zijn tweelingbroer en Vijftig verhalen (2018).
In Vijftig verhalen zijn Dautzenbergs beste verhalen verzameld en aangevuld met niet eerder gebundeld werk. De verhalen hebben allemaal verschillende personages in de hoofdrol, zoals metalhead Lemmy die in een interview veel afweet van de eurocrisis, de blinde Tamalone die zo onzichtbaar mogelijk wil leven en de Vlielandse Toos die elke dag langs de huizen gaat om een blauw steentje bij zijn buurtgenoten af te leveren. Deze personages lijken op het eerste gezicht niet veel met elkaar gemeen te hebben, maar tijdens het maken van een vergelijking zijn er toch veel overeenkomsten te vinden. De meeste personages in de verhalenbundel vinden het bijvoorbeeld lastig om een houding aan te nemen als ze met anderen in contact staan. Daarnaast vervormt de samenleving ze tot mensen die ze niet willen zijn. Het enige wat ze kunnen doen is zich aanpassen en niet te veel opvallen. Dautzenberg attendeert de lezer met zijn personages op de menselijkheid en de individualiteit van de buitenstaander of de verschoppeling die niet in de maatschappij past.
Ondanks dat de personages veel op elkaar lijken, zijn de onderwerpen van de verhalen vaak heel verschillend. Het is dan ook niet nodig om de verhalen van voor naar achter te lezen. De titels van de verhalen zijn goed gekozen, met name de verhalen in de delen 'De dag dat de gieren buigen' en 'Onder het satijn' zijn bijzonder. Een enkele keer verraadt de titel van een verhaal al de inhoud, maar vaker verrast Dautzenberg zijn lezers. Dat is ook de kracht van zijn stijl. Dautzenbergs toon is helder en doeltreffend, maar door de afwisseling in onderwerpen, de verschillen in tempo en de eigenaardige dialogen wordt de lezer al snel op het verkeerde been gezet. Het verrassen, confronteren en schuren zijn kwaliteiten waar Dautzenberg expert in is geworden.
Dautzenberg heeft niet gekozen voor alledaagse onderwerpen in zijn verhalen. In bijvoorbeeld het openingsverhaal staan twee vrienden een houten trapleuning met lijm te bestrijken om die vervolgens vol te plakken met levende vliegen. Door de keuze in onderwerpen laat Dautzenberg zien dat hij veel waarde hecht aan zijn vrijheid om te schrijven wat er in zijn verbeelding omgaat. Dit betekent ook dat hij gebruik maakt van namen uit de werkelijkheid, zoals kunstenaars en schrijvers, en dat hij graag zijn verbeelding met de realiteit vermengt. Dautzenberg speelt met perspectieven en vertelstandpunten en ondermijnt de werkelijkheid graag door fictie en andersom. Zijn verbeelding doet dus vaak uitspraken over de werkelijkheid, maar of deze uitspraken ook echt waar zijn is aan de lezer om te bepalen.
Dautzenberg is een getrainde schrijver met veel ambitie en kwaliteiten. Hij durft met zijn stijl te experimenteren, maar hij blijft altijd trouw aan zijn verbeelding. Vijftig verhalen schuurt en confronteert, maar wegkijken is geen optie. Dautzenberg laat je nadenken over de buitenstaander in de maatschappij, over de verschillende visies in kunst en over de consequenties van grenzen. Bestaan die wel of moeten wij als mens vaker grenzen overschrijden om echt onszelf te kunnen zijn?
Reageer op deze recensie