Leve de roman!
Op 7 mei 2018 werd de 25ste Libris Literatuur Prijs uitgereikt, en wel aan Murat Isik voor zijn roman Wees onzichtbaar. Ter gelegenheid van dit jubileum voor de prijs werd door Margot Dijkgraaf (o.a. literatuurcriticus bij NRC Handelsblad) en Wouter van Gils (o.a. editor at large bij Boom uitgevers Amsterdam) de bundel Geen verlangen zonder tekort samengesteld. Hierin schreven verschillende Nederlandse auteurs en boekenvakkers over de toekomst van de Nederlandse roman.
Het resultaat is een verzameling van historische analyses, filosofische beschouwingen en humoristische beschrijvingen van de stand van zaken, nu en in de toekomst. Thema’s die door de verschillende bijdragen lopen zijn non-fictie vs. fictie, verdrijft deze eerste het laatste? Artificiële intelligentie, algoritmes en metingen bij lezer én schrijver, gaan robots straks onze boeken schrijven? Zal de roman (of zijn lezers) verdwijnen? En hoe zit het met de concurrentie van de verhalende series op Netflix?
De roman is sinds zijn geboorte (laten we hier niet discussiëren over wanneer dat precies was) al meerdere malen doodverklaard, maar geen van de schrijvers ziet de toekomst van de roman somber in. Logisch, want als je er als auteur al niet meer in gelooft, wie dan nog wel? Maar zoals Arnon Grunberg stelt: “De angst dat de roman zal sterven, die ongeveer net zo vaak geuit is als de angst dat de mensheid zal sterven, hoeft niet al te serieus te worden genomen. Misschien zullen de lezers steeds meer uitdunnen, maar romans zullen altijd worden geschreven, omdat het een bijzonder doeltreffende manier is om betekenis toe te kennen zonder anderen daarmee al te opzichtig lastig te vallen.” Mensen zullen dus altijd behoefte hebben aan verhalen.
Verhalen dus, maar verhalen en romans zijn niet hetzelfde. Bas Heijne schrijft daarover: “De Nederlandse roman zal zich steeds meer losmaken van de stervende literaire cultuur, en zal zich moeten verhouden tot de alomtegenwoordige digitale cultuur.” En ook Sytske van Koeveringe concludeert: “Verhalen zullen blijven. De vorm is alleen nog onbekend.” Waar Heijne en Van Koeveringe geen uitspraken doen over wat die nieuwe vorm dan zou kunnen zijn, staan de essays in de bundel vaak juist wel bol van de toekomstvoorspellingen.
De hilarische voorspellingen over de toekomst van de roman door Roos van Rijswijk zijn absurd en tegelijk niet ondenkbaar, omdat ze stiekem allemaal een kern van waarheid bevatten: “Wat er aan het begin van de eenentwintigste eeuw werd verstaan onder het genre ‘roman’ wordt alleen nog op middelbare scholen onderwezen. Leerlingen moeten vier achterflappen lezen voor hun lijst en worden daarover overhoord door en TeachBot.” En die robots, die zijn voor velen interessant.
Waar Grunberg een door artificiële intelligentie geschreven roman die ooit tot de klassieken gerekend zal worden een interessant gedachte-experiment vindt, is Hanna Bervoets iets sceptischer over de schrijfkunsten van robots: “Een robot vertelt niet, een robot rangschikt; soms naar willekeur, meestal naar de vraag van de markt. Vervaardigde Ik, robot een Nederlandse roman, dan kende ik de problemen van mijn personages niet. […], mijn werk krijgt úw betekenis, niet de mijne; ik heb geen intenties.”
De toekomst krijgt helemaal een stem in het ‘Juryrapport’ van de Libris Literatuur Prijs 2028, geschreven door René Appel. Hij voorspelt (en met hem ook de meeste andere schrijvers in de bundel) een minder strikte scheiding van de genres; literatuur en thrillers en literatuur en fantasy zullen steeds meer in elkaar gaan overlopen. Ook voorspelt het juryrapport meer ruimte voor diversiteit. Schrijvers met een migratieachtergrond zullen in 2028 sterker vertegenwoordigd zijn, daar is met Isik al een eerste stap in gezet. Grenzen doorbreken lijkt de toverformule om de Nederlandse roman een glorierijke toekomst te bieden, maar tegelijk vinden we in het juryrapport terug dat self-publishing zorgt voor overproductie. De traditionele uitgeverij verliest aan terrein en dat is kwalijk te noemen. Ook de boekhandel heeft moeite zich staande te houden en concurreert met nieuwe platformen, leesclubs zullen uitgroeien tot lezerscommunity’s.
Typisch aan het relaas is dat de traditionele uitgeverij en boekhandel, ondanks alle veranderingen, nog steeds als het hoogst haalbare gezien worden. Ook alleen als ebook uitgegeven romans mogen in 2028 meedingen naar de Libris Prijs, maar zij worden weggezet als ‘slordig uitgegeven en nauwelijks geredigeerd’. Vervolgens volgt een voorspelling van de shortlist, waarin ook genderneutrale auteurs een plek krijgen.
De voorspellingen zijn dus zeker niet schrikbarend. De verschillende stemmen zetten de lezer (en literatuurwetenschapper) wel aan het denken. Het literaire bolwerk wordt, niet geheel verrassend, angstvallig in stand gehouden. Over innovatie in het boekenvak hoor je niemand en nieuwe vormen als fanfictie worden maar door een enkeling genoemd, vaker worden nieuwe vormen heel voorzichtig geopperd als een eventuele mogelijkheid.
Genres zullen steeds meer overlappen en verhalen blijven belangrijk is kort door de bocht de samenvatting van de heersende mening binnen de bundel. De vraag is of we over tien jaar kunnen zeggen dat de auteurs van deze bundel gelijk hadden of dat we om deze – nu redelijk vooruitstrevende – zullen glimlachen vanwege de naïviteit. Al met al geeft de bundel een mooi tijds- en toekomstbeeld van de Nederlandse roman. Leve de roman!
Reageer op deze recensie