Chaos en onnodige lijken
Een oude toneelwet van Tsjechov zegt: ‘Als je in het begin een pistool laat zien, moet dat aan het eind worden afgevuurd.’ Het is een wet die door Astrid Haerens (1989) in haar debuutroman Stadspanters duidelijk niet wordt gehandhaafd. Haerens studeerde Woordkunst aan het Conservatorium en schrijft zowel proza als poëzie. Eerdere publicaties van haar hand verschenen in onder meer De Gids en Het Liegend Konijn. Ook werkt ze als freelance theater- en schrijfdocent.
Stadspanters speelt zich af in Haerens huidige woonplaats; de stad Brussel. De gebeurtenis die aanleiding is tot het vertellen van het verhaal is het overlijden van Amar Moussaoui. Zijn gezin en beste vriend Eloïc komen daarom bij elkaar en elk familielid heeft een eigen leven en de daarbij horende problemen.
De verhalen lopen totaal langs elkaar heen. De hoofdstukken zijn kort en vertellen steeds een stukje uit het leven van een van de personages, soms komen daar de andere personages in voor, soms ook niet. De hoofdstukken volgen elkaar daarbij niet chronologisch op en verhalen over zowel heden als verleden. Hierdoor ontstaat vooral een grote chaos. De stukjes zijn te kort om op zichzelf te staan, maar vormen ondanks de continuïteit in personages ook niet één geheel, een grote lijn mist.
Stadspanters begint met een lijk, maar gaat dan een heel andere richting op. Heel veel verschillende richtingen zelfs, waardoor de lezer in verwarring achterblijft en zich afvraagt waar dat lijk nu eigenlijk voor nodig was. Wat wil de auteur precies zeggen of vertellen? Verschillende keren worden belangrijke gebeurtenissen, zoals het overlijden van een familielid, wel aangestipt maar niet verder uitgewerkt. Hierdoor blijven de verhaallijnen en personages (met opzet) oppervlakkig. Het boek gaat over de banaliteiten van het leven, van de stad, over overleven in plaats van leven.
Een thema dat met wat moeite uit het boek gefilterd kan worden is dat van het allochtone gezin dat zich probeert aan te passen in de Westerse wereld, zo goed en kwaad als dat gaat en ieder gezinslid op zijn of haar eigen manier:
“Hoe hij ook meeging in het cliché van de sympathieke bruine, de begripvolle, aangepaste allochtoon! Vreselijk, vernederend, zwak. Wat, in godsnaam, kon zij van hem leren?”
Het nodig Franse en Arabische taalgebruik dat met deze multiculturaliteit gepaard gaat is niet heel storend, maar wellicht daarom ook onnodig. Haerens past ook in het Nederlands het taalgebruik aan haar personages aan wanneer zij spreken en dat maakt de verhalen geloofwaardig. Ook maakt de auteur veel gebruik van beeldspraak, wat het lezen wat luchtiger maakt:
“Zijn woorden bulderden als vallende bakstenen over de balkonreling de diepte in en landden op de hoofden van het groepje onverstoorbaar kakelende tieners.”
Uiteindelijk weet Stadspanters helaas niet te overtuigen. Een duidelijk plot ontbreekt en de fragmenten op zich zijn niet sterk genoeg om het alleen te redden. De thema’s die worden aangestipt worden niet uitgewerkt en ook van een verslag van de banaliteiten van het stadsleven is amper sprake. Oog voor detail heeft Haerens zeker, maar wellicht komt dat in poëzie meer tot zijn recht dan in deze debuutroman.
Reageer op deze recensie