Hebban recensie
We hebben allemaal een grot in ons brein
In Ondergronds maakt Will Hunt de lezer deelgenoot van zijn fascinatie voor de grotendeels verborgen wereld onder onze voeten. Hij spoort ons rechtstreeks aan om het ondergrondse te voelen, te horen en te ruiken. In de donkere zone, de ruimte ondergronds waar geen enkel licht meer doordringt, is de mens aangewezen op andere zintuigen: tast, reuk, gehoor. Ons dominante zintuig – zicht – is vrijwel tot geheel onbruikbaar geworden.
Uit de kast van zijn ouders las hij een oude editie van de Griekse mythen. Hermes, de boodschappergod, die de dode zielen naar de Hades begeleidt, werd Hunts ultieme gids. Hermes kan zich vrijelijk bewegen tussen bovengronds en ondergronds, waar andere goden en mensen gebonden zijn aan hun plek in de kosmos. Hunts eerste kennismaking met het ondergrondse is een verlaten tunnel die onder zijn woonbuurt door liep in Providence, Rhode Island. Later verhuist hij naar New York waar hij de metrotunnels ontdekt en kennismaakt met zogenaamde ‘urban explorers’, kortweg ‘urbexers’.
Zijn obsessie brengt hem naar alle uithoeken van de wereld. Hij gaat ondergronds in Parijs, bezoekt de Aboriginal okerdelvers in Australië en daalt af in een goudmijn in de VS onder begeleiding van wetenschappers om microben te onderzoeken. Voordat hij de diepte van 1500 meter in gaat, merkt hij op:
‘We zijn als aliens onder de grond.’
Wat dit boek (vertaald door Roelof Posthuma) zo bijzonder maakt, is de veelomvattendheid: het is een persoonlijk verslag van een half leven dat gewijd is aan de ondergrondse wereld. Hunt heeft een schat aan informatie aaneengeregen tot één geheel. Overal heeft hij kennis en inspiratie uitgeput: geschiedenis, antropologie, wetenschap en kunst, en niet te vergeten, literatuur.
Op zijn reizen ontmoet en interviewt Hunt talloze mensen die hem rondleiden en hun verhalen vertellen. Hunt benadert iedereen respectvol waardoor hij vertrouwen wekt, en hij krijgt als een van de weinige mensen toegang tot de grot met ‘de bizons van klei’, twee werkelijk ontzagwekkende kleisculpturen die ongeveer 14.000 jaar geleden gemaakt werden door het zogenaamde Magdalénienvolk. Ook zijn schrijfstijl is vertrouwenwekkend, als een goede oude vriend die over zijn reizen vertelt – met anekdotes en leermomenten. Daarbij schroomt Hunt niet om zijn gevoelens te uiten, sensitief en beeldend, bijvoorbeeld bij het aanschouwen van de bizons:
‘En toen, plotseling, kwam alles los: er welde een warme golf in me op, vanuit de kern van mijn wezen door mijn torso en mijn schouders naar mijn hoofd, tot ik naar adem begon te happen.’
Als een rode draad lopen spiritualiteit, bewustzijn en religie door het boek. Hunt ontdekt steeds meer verklaringen voor de vreemde relatie die de mens heeft met het ondergrondse. De conclusies die hij hieraan verbindt gaan misschien wat ver, maar zijn geloofwaardig tot en met de laatste zin.
Uit de kast van zijn ouders las hij een oude editie van de Griekse mythen. Hermes, de boodschappergod, die de dode zielen naar de Hades begeleidt, werd Hunts ultieme gids. Hermes kan zich vrijelijk bewegen tussen bovengronds en ondergronds, waar andere goden en mensen gebonden zijn aan hun plek in de kosmos. Hunts eerste kennismaking met het ondergrondse is een verlaten tunnel die onder zijn woonbuurt door liep in Providence, Rhode Island. Later verhuist hij naar New York waar hij de metrotunnels ontdekt en kennismaakt met zogenaamde ‘urban explorers’, kortweg ‘urbexers’.
Zijn obsessie brengt hem naar alle uithoeken van de wereld. Hij gaat ondergronds in Parijs, bezoekt de Aboriginal okerdelvers in Australië en daalt af in een goudmijn in de VS onder begeleiding van wetenschappers om microben te onderzoeken. Voordat hij de diepte van 1500 meter in gaat, merkt hij op:
‘We zijn als aliens onder de grond.’
Wat dit boek (vertaald door Roelof Posthuma) zo bijzonder maakt, is de veelomvattendheid: het is een persoonlijk verslag van een half leven dat gewijd is aan de ondergrondse wereld. Hunt heeft een schat aan informatie aaneengeregen tot één geheel. Overal heeft hij kennis en inspiratie uitgeput: geschiedenis, antropologie, wetenschap en kunst, en niet te vergeten, literatuur.
Op zijn reizen ontmoet en interviewt Hunt talloze mensen die hem rondleiden en hun verhalen vertellen. Hunt benadert iedereen respectvol waardoor hij vertrouwen wekt, en hij krijgt als een van de weinige mensen toegang tot de grot met ‘de bizons van klei’, twee werkelijk ontzagwekkende kleisculpturen die ongeveer 14.000 jaar geleden gemaakt werden door het zogenaamde Magdalénienvolk. Ook zijn schrijfstijl is vertrouwenwekkend, als een goede oude vriend die over zijn reizen vertelt – met anekdotes en leermomenten. Daarbij schroomt Hunt niet om zijn gevoelens te uiten, sensitief en beeldend, bijvoorbeeld bij het aanschouwen van de bizons:
‘En toen, plotseling, kwam alles los: er welde een warme golf in me op, vanuit de kern van mijn wezen door mijn torso en mijn schouders naar mijn hoofd, tot ik naar adem begon te happen.’
Als een rode draad lopen spiritualiteit, bewustzijn en religie door het boek. Hunt ontdekt steeds meer verklaringen voor de vreemde relatie die de mens heeft met het ondergrondse. De conclusies die hij hieraan verbindt gaan misschien wat ver, maar zijn geloofwaardig tot en met de laatste zin.
0
Reageer op deze recensie