Nooit saai met Van Essen
Een jongeman herkent zijn overleden moeder in de tram en twee mannen ontsnappen aan hun duffe kantoorbaan op een rode tandem. In het universum van Rob van Essen is het nooit saai. Langzaam trekt de schrijver je zijn wereld in en brengt de twee verhaallijnen keurig bij elkaar, zonder een clichématige afloop natuurlijk. Bij Van Essen loopt alles net even anders, dus ook het einde, waarin de hoofdpersonen letterlijk afstand nemen om hun wereld beter te kunnen zien.
Het verhaal in Miniapolis begint redelijk ongebruikelijk: 'In tram 81 zat zijn moeder. Jonathan had haar niet zien instappen, opeens zat ze daar […]. Ze was al vier jaar dood en zag eruit alsof ze zware jaren achter de rug had.' Behalve dat gegeven, lijken de gebeurtenissen in het begin nog vrij normaal en realistisch. Hoe verder je in de roman komt, hoe sneller de onrealistische gebeurtenissen elkaar opvolgen. Van Essen is echter een vakman, die de absurditeit van het verhaal langzaam opbouwt. Op het moment dat de stroomversnelling inzet, ben je hiervoor zo door hem klaargestoomd, dat je eenvoudigweg alles van hem pikt.
Zo is er het verhaal dat de dakloze, verwarde moeder van Jonathan vertelt. In haar jeugd woonde ze met glazenwassers en schoorsteenvegers op een enorm groot plat dak. Jonathan en zijn moeder gaan op zoek naar die plek. Hoe ongelofelijk haar verhaal ook klinkt, er blijkt meer van waar dan je op het eerste gezicht vermoedt. Het verhaal van de moeder is sowieso schrijnend. Het pijnlijke verhaal van haar zwangerschap wordt echter psychologisch niet verder uitgewerkt.
Ook de jeugd van kantoorklerk Scherpenzeel is verre van vrolijk en wordt niet echt uitgediept. Het verhaal richt zich op de sfeer, de omgeving en de verhoudingen tussen de personages. Op de momenten in het verhaal dat je een psychologische analyse verwacht, ga je een heel andere kant uit. Wanneer collega Wildervanck een psycholoog voor Scherpenzeel regelt, is dit geen moment van diepe inzichten. Ook een pastoor op een kerkhof zorgt niet voor een epifanie. Van Essen concentreert zich op de reis die de hoofdpersonen in het heden maken. Dit doen ze soms op een aandoenlijke, onbeholpen manier, maar juist daardoor ga je van ze houden.
Ook op andere punten in het verhaal draait Van Essen alles om. Op momenten dat je bij andere schrijvers een bepaalde ontwikkeling of plotwending ziet aankomen, geeft Van Essen er een heel andere draai aan. Zo hinten de boektitels die bijvoorbeeld Wildervancks detectives dragen niet naar de uitkomst van het verhaal, maar dragen ze bij aan de humor. Wildervanck droomt er regelmatig van een detective te zijn, met Scherpenzeel als zijn assistent – of liever nog: zijn hond. Wanneer er dan eindelijk een mysterie ontrafeld wordt, is Wildervanck echter de enige die zich erbuiten houdt.
In Miniapolis komt de typische droge humor van Van Essen telkens terug. Wanneer Scherpenzeel in zijn raam een briefje vindt en de daarop staande raad opvolgt, verwoordt Van Essen dat als volgt: ‘Scherpenzeel werkte sinds twee weken op het bijkantoor. Hij was er terechtgekomen via dat wonderlijke raam van hem. Niet letterlijk uiteraard […]’. En nadat hij net verhuisd is: ‘Toen alles zo’n beetje stond op de plekken waar het voorlopig was neergezet en waar het waarschijnlijk tot het eind der tijden (of zijn volgende verhuizing) zou blijven staan […]’.
Lezers van De goede zoon herkennen wellicht enkele thema’s in Van Essens nieuwe roman. Opnieuw spelen een roadtrip en een overleden moeder belangrijke rollen. Toch is Miniapolis in geen enkel opzicht een kopie van de met de Libris Literatuur Prijs bekroonde roman. Alleen de stijl en humor zijn als vanouds. Vanwege Van Essens eerdere boeken, verwacht je veel. Doordat de verwachtingen zo hoog zijn, lijkt dit boek haast een tussendoortje. Je hebt het gevoel dat er nóg meer in de schrijver zit. Niettemin is Miniapolis opnieuw een heerlijk boek van Rob van Essen dat naar meer smaakt.
Reageer op deze recensie