Lezersrecensie
De moeite die het kost staat niet in verhouding tot het plezier dat je eraan beleeft
(Deze review bevat spoilers.)
Het was een boek dat al even op mijn leeslijst stond, maar waarvan ik dacht: 'alles op zijn tijd'. Toen ik het voor een redelijke prijs in een Brusselse tweedehands boekenwinkel ’t Ivoren Aapje tegenkwam op een zoektocht naar een goede vertaling van de Lof der Zotheid van Erasmus, was het moment aangebroken. Inmiddels hadden een goede vriend én de boekhandelaar mij echter al verklapt dat het een matig boek was, wat vooral verrassend was voor deze laatste die zijn eerlijkheid gewetensvol liet primeren op zijn commerciële instinct. Het boek stond helemaal bol van de symboliek, hij was geen fan. Ik had daar op zich nochtans niets op tegen. Ik had net Pfeijffers Grand Hotel Europa achter de kiezen en bedacht mij dat het verwijt dat sommige auteurs symbolisch schrijven net hetzelfde is als het vuur verwijten dat het warm wordt. Ik schoof de commentaar dus optimistisch aan de kant en begon eraan.
Het boek is ingedeeld in vier delen en vertrekt vanuit een raamvertelling. Een engel vertelt aan zijn overste het relaas van een schijnbaar complexe opdracht, een goddelijke queeste als het ware: de engel krijgt van God de opdracht om het testimonium terug naar de hemel te halen. Hij legt haarfijn (no joke, het boek telt 900 pagina’s) uit hoe hij zijn taak ter harte nam en introduceert enkele personages die onontbeerlijk zijn om de eindmeet te bereiken. Wat volgt is een ontmoeting tussen twee vreemden, filoloog Onno en sterrenkundige Max, die onmiddellijk beste vrienden worden. Zij ontmoeten, in een boekenwinkel genaamd Lof der Zotheid (zotter moet het niet worden), een celliste Ada Brons waarmee eerst Max en dan Onno een relatie krijgt. Dit alles vormt de basis voor de geboorte van een zoon, of een messias, die de hemelse taak kan vervullen.
In de eerste honderdtal pagina's merkte ik dat Mulisch nog aan het opwarmen was, wat proportioneel gezien helemaal normaal leek. We leren de personages kennen en de toon wordt gezet. Dat je niet ogenblikkelijk in het verhaal wordt gezogen komt door de waterval aan wetenschappelijke termen, klassieke muziekstukken, filosofen en artiesten - een namedropping van jewelste. Je vraagt je af of dit elitaire opschepperij is, dan wel of dit het verhaal nu echt ten goede zal komen. Maar ineens barstte het verhaal los in een prachtig en hilarisch hoofdstuk getiteld 'Demonen' en ik kreeg er zin in. Dit hoofdstuk schepte verwachtingen en ik had het gevoel dat het crescendo ingezet was. De belangrijkste personages - Onno en Max - krijgen diepte en dit zo wel eens wat kunnen worden.
Hoewel het boek in zijn tweede deel nog steeds interessant genoeg is om er de aandacht bij te houden, beginnen de eerste scheuren zich te vertonen. Er doet zich een grote plottwist voor die mij als lezer wat met een leeg gevoel achterliet, net omwille van die hoge verwachtingen die geschept werden. Er ontplooit zich namelijk een driehoeksrelatie tussen Onno, Max en Ada. Bij momenten doet het aan Jules et Jim denken, wat mij - puur omwille van het bizarre onderwerp - wat vreemd aandeed, maar toch mooi en vermakelijk kan zijn én was. Hoewel de vrouwelijke personages in het boek altijd nogal aan de oppervlakte blijven (of erger nog, soms ervoer ik een gevoel van neerbuigendheid), weet de romance te bekoren. Althans, tot een zeker punt. Ada wenst op een volmaakt ogenblik niets liever dan een kind en op miraculeuze wijze geschiedde. Dat Ada - die als personage ontwikkeld wordt als iemand die niets vuriger wenst - het hele gebeuren zelf nooit zal meemaken omdat ze in een coma belandt was de eerste steen die Mulisch mij in de maag legde. Ik kon er mij gelukkig nog overzetten, ik zat per slot van rekening nog niet eens in de helft. Het feit dat de lezer weet wie de vader van het kind is, maar personages niet, zorgt voor voldoende spanning om door te zetten.
Maar dan gaat het helemaal bergaf. Wanneer het kind geboren wordt, verandert haarfijn uitleggen in haren splitsen, want het boek wordt ronduit langdradig. Er verandert zodanig veel in de situatie van personages dat de sterke relaties die ontwikkeld worden, en waar je als lezer het verdere verloop van wil zien, abrupt worden afgebroken omwille een oninteressante zoon. Als lezer heb je snel door dat deze zoon geniaal is, maar toch heeft Mulisch nog een volledig derde deel nodig om dit tot vervelens toe duidelijk te maken. Tegelijkertijd timmert hij hier natuurlijk aan verdere symboliek, die in het vierde deel tot een apotheose moeten leiden. Die grand finale betekent echter een complete stijlbreuk met de eerste drie delen, want hier vervalt Mulisch van het ene moment op het andere in geforceerd en ongeduldig symbolisme die eerder doet denken aan Dan Brown dan aan Ilja Leonard Pfeijffer. De tweede steen die Mulisch in mijn maag placht te leggen (om het even op zijn Mulisch’ te zeggen), was het ogenblik waar Max beslist de pleegvader te worden van het (vermeende) kind van Onno en met de moeder van Ada intrekt, om een nog absurdere liefdesrelatie tot stand te brengen. Niet enkel worden hier haren gesplitst, het wordt ook nog eens bij de haren gesleurd. Het feit dat de immer kritische Onno zich plots zonder verpinken neerlegt bij dit voorstel, was voor mij de druppel die de emmer deed overlopen. Dit is een matig boek.
Tegen dat moment zat ik natuurlijk al tot aan mijn knieën in het slijk. Links en rechts heb ik wat interessante passages genoteerd en het is niet dat ik met een leeg gevoel naar huis ga; ik zal er zeker nog aan terug denken. Al was het maar omdat ik me op het moment van de lectuur in Italië bevond en bijna per toeval over een Palladio gestruikeld was. Ik bevond mij dus plotseling bijna letterlijk in het decor van de roman dat ik aan het lezen was. Maar goed, het boek fladdert van de ene historische plek naar de andere, dus van een toeval kan eigenlijk amper sprake zijn. Wat er zo betoverend aan was, was dat ik mij natuurlijk in Noord-Italië bevond en niet in pakweg Westerbork of Auschwitz. De plottwists en de namedropping blijven zich opstapelen en de scheuren worden dambreuken, want ook clichés doen de intrede: Onno ontwikkelt een vriendschap met een raaf, die hij Edgar noemt. De ontknoping - waar Quinten zijn opdracht volbrengt - is komisch, maar niet op de goede manier. Ik snap plots wat de boekhandelaar bedoelde: er zit zoveel symboliek in dat de kern verloren gaat. Mulisch komt wel tot een moraal, maar verliest zich zo in het allegorische en het goddelijke, dat het menselijke - dat nochtans toch mooi opgebouwd werd in de eerste twee delen - zoek is.
Het boek bevat mooie concepten, zoals het vergankelijke, de rol van het lot en de vrije wil en de zoektocht naar kennis en waarheid. In dat opzicht is het een leuke filosofische roman, met inzichten over existentiële kwesties en reflecties over het menselijke bestaan, maar Mulisch - die toch ooit op de longlist stond voor een Nobelprijs literatuur - komt niet aan de lippen van een Kundera of een Camus. Maar om af te sluiten in schoonheid: dat ik de boekhandelaar van ’t Ivoren Aapje vanaf nu altijd zal associëren met de Lof der Zotheid in twee betekenissen, is een persoonlijk stukje symboliek dat Mulisch allicht ook wel had weten te appreciëren.
Het was een boek dat al even op mijn leeslijst stond, maar waarvan ik dacht: 'alles op zijn tijd'. Toen ik het voor een redelijke prijs in een Brusselse tweedehands boekenwinkel ’t Ivoren Aapje tegenkwam op een zoektocht naar een goede vertaling van de Lof der Zotheid van Erasmus, was het moment aangebroken. Inmiddels hadden een goede vriend én de boekhandelaar mij echter al verklapt dat het een matig boek was, wat vooral verrassend was voor deze laatste die zijn eerlijkheid gewetensvol liet primeren op zijn commerciële instinct. Het boek stond helemaal bol van de symboliek, hij was geen fan. Ik had daar op zich nochtans niets op tegen. Ik had net Pfeijffers Grand Hotel Europa achter de kiezen en bedacht mij dat het verwijt dat sommige auteurs symbolisch schrijven net hetzelfde is als het vuur verwijten dat het warm wordt. Ik schoof de commentaar dus optimistisch aan de kant en begon eraan.
Het boek is ingedeeld in vier delen en vertrekt vanuit een raamvertelling. Een engel vertelt aan zijn overste het relaas van een schijnbaar complexe opdracht, een goddelijke queeste als het ware: de engel krijgt van God de opdracht om het testimonium terug naar de hemel te halen. Hij legt haarfijn (no joke, het boek telt 900 pagina’s) uit hoe hij zijn taak ter harte nam en introduceert enkele personages die onontbeerlijk zijn om de eindmeet te bereiken. Wat volgt is een ontmoeting tussen twee vreemden, filoloog Onno en sterrenkundige Max, die onmiddellijk beste vrienden worden. Zij ontmoeten, in een boekenwinkel genaamd Lof der Zotheid (zotter moet het niet worden), een celliste Ada Brons waarmee eerst Max en dan Onno een relatie krijgt. Dit alles vormt de basis voor de geboorte van een zoon, of een messias, die de hemelse taak kan vervullen.
In de eerste honderdtal pagina's merkte ik dat Mulisch nog aan het opwarmen was, wat proportioneel gezien helemaal normaal leek. We leren de personages kennen en de toon wordt gezet. Dat je niet ogenblikkelijk in het verhaal wordt gezogen komt door de waterval aan wetenschappelijke termen, klassieke muziekstukken, filosofen en artiesten - een namedropping van jewelste. Je vraagt je af of dit elitaire opschepperij is, dan wel of dit het verhaal nu echt ten goede zal komen. Maar ineens barstte het verhaal los in een prachtig en hilarisch hoofdstuk getiteld 'Demonen' en ik kreeg er zin in. Dit hoofdstuk schepte verwachtingen en ik had het gevoel dat het crescendo ingezet was. De belangrijkste personages - Onno en Max - krijgen diepte en dit zo wel eens wat kunnen worden.
Hoewel het boek in zijn tweede deel nog steeds interessant genoeg is om er de aandacht bij te houden, beginnen de eerste scheuren zich te vertonen. Er doet zich een grote plottwist voor die mij als lezer wat met een leeg gevoel achterliet, net omwille van die hoge verwachtingen die geschept werden. Er ontplooit zich namelijk een driehoeksrelatie tussen Onno, Max en Ada. Bij momenten doet het aan Jules et Jim denken, wat mij - puur omwille van het bizarre onderwerp - wat vreemd aandeed, maar toch mooi en vermakelijk kan zijn én was. Hoewel de vrouwelijke personages in het boek altijd nogal aan de oppervlakte blijven (of erger nog, soms ervoer ik een gevoel van neerbuigendheid), weet de romance te bekoren. Althans, tot een zeker punt. Ada wenst op een volmaakt ogenblik niets liever dan een kind en op miraculeuze wijze geschiedde. Dat Ada - die als personage ontwikkeld wordt als iemand die niets vuriger wenst - het hele gebeuren zelf nooit zal meemaken omdat ze in een coma belandt was de eerste steen die Mulisch mij in de maag legde. Ik kon er mij gelukkig nog overzetten, ik zat per slot van rekening nog niet eens in de helft. Het feit dat de lezer weet wie de vader van het kind is, maar personages niet, zorgt voor voldoende spanning om door te zetten.
Maar dan gaat het helemaal bergaf. Wanneer het kind geboren wordt, verandert haarfijn uitleggen in haren splitsen, want het boek wordt ronduit langdradig. Er verandert zodanig veel in de situatie van personages dat de sterke relaties die ontwikkeld worden, en waar je als lezer het verdere verloop van wil zien, abrupt worden afgebroken omwille een oninteressante zoon. Als lezer heb je snel door dat deze zoon geniaal is, maar toch heeft Mulisch nog een volledig derde deel nodig om dit tot vervelens toe duidelijk te maken. Tegelijkertijd timmert hij hier natuurlijk aan verdere symboliek, die in het vierde deel tot een apotheose moeten leiden. Die grand finale betekent echter een complete stijlbreuk met de eerste drie delen, want hier vervalt Mulisch van het ene moment op het andere in geforceerd en ongeduldig symbolisme die eerder doet denken aan Dan Brown dan aan Ilja Leonard Pfeijffer. De tweede steen die Mulisch in mijn maag placht te leggen (om het even op zijn Mulisch’ te zeggen), was het ogenblik waar Max beslist de pleegvader te worden van het (vermeende) kind van Onno en met de moeder van Ada intrekt, om een nog absurdere liefdesrelatie tot stand te brengen. Niet enkel worden hier haren gesplitst, het wordt ook nog eens bij de haren gesleurd. Het feit dat de immer kritische Onno zich plots zonder verpinken neerlegt bij dit voorstel, was voor mij de druppel die de emmer deed overlopen. Dit is een matig boek.
Tegen dat moment zat ik natuurlijk al tot aan mijn knieën in het slijk. Links en rechts heb ik wat interessante passages genoteerd en het is niet dat ik met een leeg gevoel naar huis ga; ik zal er zeker nog aan terug denken. Al was het maar omdat ik me op het moment van de lectuur in Italië bevond en bijna per toeval over een Palladio gestruikeld was. Ik bevond mij dus plotseling bijna letterlijk in het decor van de roman dat ik aan het lezen was. Maar goed, het boek fladdert van de ene historische plek naar de andere, dus van een toeval kan eigenlijk amper sprake zijn. Wat er zo betoverend aan was, was dat ik mij natuurlijk in Noord-Italië bevond en niet in pakweg Westerbork of Auschwitz. De plottwists en de namedropping blijven zich opstapelen en de scheuren worden dambreuken, want ook clichés doen de intrede: Onno ontwikkelt een vriendschap met een raaf, die hij Edgar noemt. De ontknoping - waar Quinten zijn opdracht volbrengt - is komisch, maar niet op de goede manier. Ik snap plots wat de boekhandelaar bedoelde: er zit zoveel symboliek in dat de kern verloren gaat. Mulisch komt wel tot een moraal, maar verliest zich zo in het allegorische en het goddelijke, dat het menselijke - dat nochtans toch mooi opgebouwd werd in de eerste twee delen - zoek is.
Het boek bevat mooie concepten, zoals het vergankelijke, de rol van het lot en de vrije wil en de zoektocht naar kennis en waarheid. In dat opzicht is het een leuke filosofische roman, met inzichten over existentiële kwesties en reflecties over het menselijke bestaan, maar Mulisch - die toch ooit op de longlist stond voor een Nobelprijs literatuur - komt niet aan de lippen van een Kundera of een Camus. Maar om af te sluiten in schoonheid: dat ik de boekhandelaar van ’t Ivoren Aapje vanaf nu altijd zal associëren met de Lof der Zotheid in twee betekenissen, is een persoonlijk stukje symboliek dat Mulisch allicht ook wel had weten te appreciëren.
2
Reageer op deze recensie