Hartstocht is voelbaar
In haar debuutroman portretteert Shida Bazyar (1988) Behsad, Nahid en hun kinderen Laleh, Mo en Tara. Per tien jaar van 1979 tot en met 2009 en in een epiloog lees je hoe hun Iraanse achtergrond iedere dag met dit gezin meereist. Bazyar, die met haar debuut verschillende literaire prijzen won in Duitsland, schrijft bevlogen en gepassioneerd. Ook maakt de roman nieuwsgierig naar de medemens, al is de lyrische stijl in het begin even wennen.
De roman begint met een vertelling door Behsad in 1979. Hij is een jonge revolutionair ten tijde van de Islamitische Revolutie, net als Nahid. De twee strijden voor een rechtvaardige samenleving:
"In de strijd en op de straten waren ze onze broeders en zusters, we waren verenigd in de strijd tegen de monarchie, tegen de onderdrukking en het Amerikaanse imperialisme. We waren met velen en we waren sterk, en dat zijn we nog steeds. Ook al gelooft de een in een goddelijke kracht en de gewapende strijd en de ander in Het Communistisch Manifest en het pacifisme."
Maar dan vallen de groepen uiteen en komt een zeer religieuze groep aan de macht. Wanneer Behsad en Nahid kinderen krijgen en hun onveiligheid toeneemt, vluchtten ze naar Duitsland. Ze hopen terug te keren naar Iran, wanneer de rust is wedergekeerd.
Het is even wennen aan de lange zinnen en het ontbreken van interpunctie in de conversaties in de roman. Ook het zo nu en dan terugkerende, lyrische wij-perspectief is in het begin wat verwarrend:
"We houden van dit land en toen zeiden wij, Wíj houden van dit land. We moesten zijn pasgeborene vieren, langer dan we ooit bij een van onze broertjes of zusjes hadden gedaan – zíjn pasgeborene, ver weg in het paleis van bloemen. Tegen onze ouders hebben ze gezegd, De olie, de Amerikanen en de Engelsen horen allemaal bij elkaar, ze horen bij de sjah, ze zijn tegen ons."
Aan de ene kant komen de zinnen prachtig en zangerig over, maar deze roepen ook vragen op: Wie is die ‘wij’; die verteller en wie is ‘ze’? En over wiens pasgeborene hebben we het hier eigenlijk? Het wij-perspectief keert af en toe terug, al worden de vijfluiken vanuit de karakters zelf verteld. Het wij-perspectief geeft extra sfeer aan de roman. Het is namelijk het ‘mooie wij’ dat de personages verbindt: met elkaar en met Iran.
Bazyar kauwt de geschiedenis van Iran niet voor. Zo noemt Bazyar de opstand in 2009 in Iran tegen de uitslag van de verkiezing niet letterlijk wanneer Mo hiermee te maken krijgt:
"Een paar dagen geleden was er geen enkel verschil tussen Tobi en mij, we hadden allebei geen plan, geen idee wanneer we welke tentamens moesten maken, dronken bier in het park en speelden op de PlayStation als het regende, en ons enige probleem waren de fruitvliegjes in de keuken van onze woongroep. Die andere drieëntwintigjarigen zijn nu ineens overal in de straten van Teheran te vinden, op de nieuwspagina’s op internet, zelfs op RTL. En mijn hoofd. Ontelbaar velen zijn de straat op gegaan, ze zijn uit hun huizen gelokt en hebben hun zwijgen verbroken, ineens zijn ze er en verzetten ze zich."
Dat indirecte is bevorderend voor de schrijfstijl, maar kan wat onduidelijk overkomen wanneer je weinig over Iran weet.
Naast de politieke geschiedenis zijn er de portretten. Zo wil moeder Nahid zich graag ontwikkelen in Duitsland, maar vraagt ze zich tegelijkertijd af of ze dan nog wel trouw is aan Iran: "En ik denk, wanneer, wanneer gaan we eigenlijk terug als we ook nog eens als dertigers aan een studie beginnen in dit land?"
Bazyar schreef een noodzakelijke en actuele debuutroman waarin hartstocht doorklinkt.
Reageer op deze recensie