Lezersrecensie
Meeslepend meesterwerk van voor tot achter
Ik weet het, ze roepen het uit elke venster maar er is geen ontkomen aan: Boerenpsalm is een meesterwerk dat u van zin tot zin en van blad tot blad meesleurt. Geen tien bladzijden na de onvergetelijke openingszinnen hebt ge al een tragedie meebeleefd. En nog eens vijftien verder heeft Timmermans een intrige opgezet en afgewerkt die al zo spannend en plezant is lijk een half seizoen van Thuis. Ge denkt dat het boerenbestaan saai is maar dan komt Timmermans en het gedonder en gebliksem houden niet meer op.
Ge stopt al snel met strepen trekken want een boek is nu ook geen akker die ge moet omploegen, maar bijkans elke zin die die mens schrijft is geniaal:
“Wij waren met vijftien open bekken, en al kregen we soms meer kletsen dan eten, ’t was toch een jeugdige tijd en we wierden kerels lijk bomen.”
“Neen, het veld is in mijn gedacht geen reus, maar een reuzin, zo’n heel groot vrouwmens waar ’t eind aan verloren is. Haar gezicht is de lucht. Zij verlokt u. Ge loopt over haar lijf, ge kruipt over haar lijf. Natuurlijk werkt ze u tegen lijk alle vrouwen. Dat is ’t goed ervan. Ge fleemt en ge floddert haar. Ge geeft niet op, en dan wordt ze mild en gedienstig, en ze geeft, ze geeft, daar is geen tegenhouden aan!”
Wanneer hij bugel speelt voor zijn aandachtig luisterend vee: “Veel geluk heeft een boer niet, maar dat zijn uren als eieren.“
En wanneer hij een kind begraaft op de dag dat hij een ander doopt, en de pastoor hem nog ne keer zegt dat waar God slaat, Hij ook zalft: “Ik neem het aan. Maar al dat slaan en zalven, dat loopt zo dooreen, en brengt u zo in de war, dat ge bijna dank zoudt gaan zeggen als ze u een klets op uw gezicht geven.”
En dan denk ik, als die schoolmeesters van het ABN ons nu in plaats van dat Hollands het Vlaams van Felix Timmermans hadden aangeleerd, hoe schoon en rijk en creatief zou onze taal niet zijn.
Boerenpsalm is het verhaal van en verteld door Wortel, een koppige keuterboer uit de Kempen. Hoe hij vecht voor zijn Fien, ze hun Polleken verliezen, hij de Ossekop wil vermoorden omdat die teveel naar ons Fien kijkt maar voor 't jaar om is zelf aan de meid van de Lorejas zit, daardoor bijna twee andere kinderen verliest en dan nog vals speelt als hij dat alles gaat biechten. Dan zijn we elf bladzijden ver. Er komen nog kinderen, nog vrouwen, nog rampen, maar de echte rode draad in heel het verhaal is zijn liefde voor zijn grond en voor het boerenleven dat hij beschrijft met lyrische en toch volkse bewoordingen. Af en toe lijkt de taal wat maniëristisch, maar precies omdat die tegelijk ook volks is, merkt ge het niet en stoort het niet. Even slabakt het wanneer hij een passie ontwikkeld heeft voor een vrouw waarvoor hij eigenlijk een afkeer heeft, maar het verhaal pikt al gauw weer op en het slot is schitterend.
Ge stopt al snel met strepen trekken want een boek is nu ook geen akker die ge moet omploegen, maar bijkans elke zin die die mens schrijft is geniaal:
“Wij waren met vijftien open bekken, en al kregen we soms meer kletsen dan eten, ’t was toch een jeugdige tijd en we wierden kerels lijk bomen.”
“Neen, het veld is in mijn gedacht geen reus, maar een reuzin, zo’n heel groot vrouwmens waar ’t eind aan verloren is. Haar gezicht is de lucht. Zij verlokt u. Ge loopt over haar lijf, ge kruipt over haar lijf. Natuurlijk werkt ze u tegen lijk alle vrouwen. Dat is ’t goed ervan. Ge fleemt en ge floddert haar. Ge geeft niet op, en dan wordt ze mild en gedienstig, en ze geeft, ze geeft, daar is geen tegenhouden aan!”
Wanneer hij bugel speelt voor zijn aandachtig luisterend vee: “Veel geluk heeft een boer niet, maar dat zijn uren als eieren.“
En wanneer hij een kind begraaft op de dag dat hij een ander doopt, en de pastoor hem nog ne keer zegt dat waar God slaat, Hij ook zalft: “Ik neem het aan. Maar al dat slaan en zalven, dat loopt zo dooreen, en brengt u zo in de war, dat ge bijna dank zoudt gaan zeggen als ze u een klets op uw gezicht geven.”
En dan denk ik, als die schoolmeesters van het ABN ons nu in plaats van dat Hollands het Vlaams van Felix Timmermans hadden aangeleerd, hoe schoon en rijk en creatief zou onze taal niet zijn.
Boerenpsalm is het verhaal van en verteld door Wortel, een koppige keuterboer uit de Kempen. Hoe hij vecht voor zijn Fien, ze hun Polleken verliezen, hij de Ossekop wil vermoorden omdat die teveel naar ons Fien kijkt maar voor 't jaar om is zelf aan de meid van de Lorejas zit, daardoor bijna twee andere kinderen verliest en dan nog vals speelt als hij dat alles gaat biechten. Dan zijn we elf bladzijden ver. Er komen nog kinderen, nog vrouwen, nog rampen, maar de echte rode draad in heel het verhaal is zijn liefde voor zijn grond en voor het boerenleven dat hij beschrijft met lyrische en toch volkse bewoordingen. Af en toe lijkt de taal wat maniëristisch, maar precies omdat die tegelijk ook volks is, merkt ge het niet en stoort het niet. Even slabakt het wanneer hij een passie ontwikkeld heeft voor een vrouw waarvoor hij eigenlijk een afkeer heeft, maar het verhaal pikt al gauw weer op en het slot is schitterend.
1
Reageer op deze recensie