Rebelse jeugd sloopt gevestigde orde
Nozems en provo’s voeren in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw een durend gevecht tegen het establishment. Eric Duivenvoorden verzamelt met noeste vlijt de ontwikkeling die uiteindelijk tot een omslag in denken en doen bij de overheid zal leiden. In de jaren vijftig gaat het met name om het open staan voor nieuwe vormen van muzikaliteit. Een waarbij hoofd, heupen, armen en benen mee re(a)geren. Swing waait over uit Amerika; ouderen zien het niet zo zitten en het gezag is erop bedacht korte metten te maken met ’het langharig tuig’. De tijdgeest kort en goed is niet rijp voor een onafhankelijke jeugdcultuur. In het weekend om elf uur thuis bij pa en moe.
De overheid geeft de politie opdracht om de opstandigheid eruit te ranselen. In het gehele land doen zich excessen voor. Het woord nozem krijgt een sterk negatieve lading en wordt vereenzelvigd met criminaliteit. Jongeren zien het op de postharmonie na niet zitten in uniformen. Midden zestiger jaren, met het ontstaan van de provobeweging, verharden de confrontaties. Is het provocatie als vorm van vrijetijdsbesteding, maatschappelijk gedrag zonder het nastreven van een doel? Het neerslaan van de opstand in Boedapest door communistisch Rusland, het huwelijk van Beatrix met 'alweer een Duitse prins', repressie in Algerije, het zijn gebeurtenissen die de protesten voeden. De harde kern gaat op de anarchistische tour. Vanaf dat moment is Amsterdam the place to be. Er vallen gewonden en er zijn ook enkele dodelijke slachtoffers te betreuren. De politie hakt ongemeen fel op de demonstranten in. Dat leidt tot reacties uit de samenleving, die meer en meer toegroeit naar het ontworstelen aan regentenmentaliteit.
De provo’s zijn verdeeld. De groep die elk middel heiligt om de overheid te elimineren raakt in de minderheid. Na de hoofdcommissaris van politie legt ook de burgemeester van Amsterdam het loodje. Ze zien niet in dat er een ontwikkeling speelt die onomkeerbaar is. De provo’s halen met vrijheid om te protesteren de buit binnen. Als ze de beweging opheffen is de jeugdbeweging in een stroomversnelling geraakt. In 1967 is het gedachtegoed in Nederland volledig opgeschud met een seksuele revolutie, gebruik van verdovende middelen en abortus in het vervolg.
Duivenvoorden (1962) moet het doen met het bevragen van bronnen. Dat doet hij nauwgezet. Hoewel de provo’s zich met name in Amsterdam doen gelden mis je in het boek de mening van Nederland buiten de hoofdstad. Die van de Nederlanders buiten de Hollanders, zoals ze het in de provincie graag zien. Het tarten van het gezag zal na het nozem-tijdperk ongetwijfeld ook daar zijn weg hebben gevonden. Je zou wat meer meningen willen lezen van de grootouders van nu die de jeugd van toen vormden. Meer meningen van binnenuit, minder ‘verslagleggerig’. Anders dan in Een voet tussen de deur, de geschiedenis van de kraakbeweging tussen 1964-1999, moet Duivenvoorden het nu doen met van-horen-zeggen. Dat maakt het minder emotioneel, meer afstandelijk maar zeker zo geloofwaardig. Al met al een prima document, waarin de weg naar zelfontplooiing helder wordt beschreven.
Reageer op deze recensie