Lezersrecensie
De beroemde 'weird tale' en inspiratiebron voor Lovecraft
Over dit beroemde verhaal zei Lovecraft dat het ‘almost a model of what a weird tale ought to be’ is. Maar is het verhaal wel ‘weird’ of eerder ‘eerie’? Mark Fisher heeft deze verschijnselen onderzocht in een boekje met essays over literatuur, films en kunst met deze eigenschappen. Wellicht het duidelijkst legt hij de definities en het verschil uit bij zijn inleiding over ‘the eerrie’:
‘The weird is constituted by a presence – the presence of that which does not belong. In some cases of the weird (those with which Lovecraft was obsessed) the weird is marked by an exorbitant presence, a teeming which exceeds our capacity t orepresent it. The eerie, by contrast, is constituted by a failure of absence or by a failure of presence. The sensation of the eerie occurs either when there is something present where there should be nothing, or when there is nothing present when there should be something.’
In de meeste (met name de bekendste) verhalen van Lovecraft ZIJN de monsters er duidelijk fysiek, soms worden ze zelfs wetenschappelijk benaderd, in elk geval rationeel, al zijn ze ‘te verschrikkelijk’ voor de mens om te bevatten. ‘Weird’ dus.
In ‘The Willows’ van Blackwood zijn ook entiteiten aanwezig, maar deze zijn in eerste instantie aanwezig in het ‘gevoel’ van de hoofdpersoon en in een wat subjectieve waarneming. De twee personages zien sporen van de entiteiten, aanwijzingen, en soms zien ze vaag wat, maar altijd in combinatie met het water, geluiden ‘in het hoofd’, de waaiende wilgen, duisternis. Het neigt daardoor veel meer naar ‘eerie’ dan naar ‘weird’ en het verhaal vind ik daardoor eigenlijk nog indringender dan de verhalen van Lovecraft – al kan ook Lovecraft goed spelen met spanning wanneer de personages eerst alleen nog aanwijzingen zien van de aanwezigheid van ‘dat wat niet moet zijn’.
Een misschien groter verschil is hoe Blackwood en Lovecraft, als persoon én schrijver, omgaan met wat ook S.T. Joshi benoemd als ‘awe’, maar wat ook onder de noemer ‘het sublieme’ kan vallen. Lovecraft, en met hem ook Dunsany, waren zelf erg rationeel en gebruikten verhalen om bovenmenselijke krachten te benadrukken, respectievelijk de kracht van het ‘cosmicisme’ (Lovecraft: de onwetendheid en nietigheid van de mens t.o.v. de onbekende kosmos) en de kracht van fantasie (Dunsany: middels goden en natuurwezens). ‘Awe’ bij Lovecraft is altijd negatief: de mens is als een mier voor het monster dat hem niet ziet staan, maar hem ook makkelijk kan vertrappen – en de mens is bang voor dit monster. Bij Dunsany zit het in de mythische proporties van de goden die ook weinig om de mensen geven, maar niet als monsterlijk worden geduid.
Algernon Blackwood, en met hem ook Arthur Machen, benaderen ‘awe’ vanaf een niet-rationele kant. Machen was erg gelovig, en zijn ‘awe’ is dan ook een religieuze, zelfs als hij het heeft over natuurgeesten. Blackwood hield niet van een wetenschappelijke benadering, maar ook niet van een religieuze of spiritistische – zijn benadering doet meer denken aan bepaalde Oosterse filosofieën, zoals het Boeddhisme. Beide schrijvers schreven verhalen waarin deze ‘awe’ positief was, zoals een mens ook het ‘sublieme’ kan voelen van de krachten van de natuur waardoor hij zich breekbaar en nietig voelt en tegelijkertijd er deel van uitmaakt. Toch belichten de twee verhalen waar ze het meest bekend van zijn juist de ‘horrorkant’ van deze ‘awe’: Machen in zijn ‘The Great God Pan’ en Blackwood dus in zijn ‘The Willows’.
En op dit punt is het waar Lovecraft, Machen, Dunsany én Blackwood elkaar als het ware ontmoeten – in feite zijn het alle cosmicistische schrijvers in die zin dat ze allen de mens zien als insignificant ten opzichte van krachten die de mens niet kan duiden en/of mentaal of psychisch aankan. Alleen de bron en de vorm van die krachten verschillen bij de schrijvers onderling. Een citaat uit ‘The Willows’ geeft dit gezamenlijke element mooi aan:
‘There are forces close here that could kill a herd of elephants in a second as easily as you or I could squash a fly. Our only chance is to keep perfectly still. Our insignificance perhaps may save us.’
Het volgende citaat, eerder in het verhaal geeft daarbij juist het verschil van benadering aan tussen Lovecraft en Blackwood:
‘When common objects in this way become charged with the suggestion of horror, they stimulate the imagination far more than things of unusual appearance.’
Iets waar ik het overigens mee eens ben.
De andere verhalen in de bundel 'The Listener and Other Stories', waar dit verhaal deel vanuit maakt, zijn nogal verschillend in kwaliteit (vanuit mijn ogen). Ik vond het titelverhaal en het verhaal ‘Max Hensig’ qua schrijfstijl mooi – de typische trage en gedetailleerde en tegelijk sobere stijl van Blackwood – maar qua verhaal en clue behoorlijk zwak. Veel van de andere verhalen zijn een stuk minder aards, d.w.z. dat ze vooral ingaan op de gemoedstoestand van het hoofdpersonage en de onbetrouwbaarheid daarvan en soms bijna als een delirium of droomtoestand overkomen. Hierin wordt de ‘awe’ vaak positief of neutraal geduid. Wellicht het duidelijkst is dit in het door S.T. Joshi hoog aangeschreven verhaal ‘May Day Eve’, ook een van mijn favorieten. Het is bijna of hij een definitie geeft van het gevoel van het ‘sublieme’ als hij schrijft:
‘I felt immense, yet tiny, confident, yet timid; a part of huge, universal forces, yet an utterly small, personal, and very limited being.’
‘The weird is constituted by a presence – the presence of that which does not belong. In some cases of the weird (those with which Lovecraft was obsessed) the weird is marked by an exorbitant presence, a teeming which exceeds our capacity t orepresent it. The eerie, by contrast, is constituted by a failure of absence or by a failure of presence. The sensation of the eerie occurs either when there is something present where there should be nothing, or when there is nothing present when there should be something.’
In de meeste (met name de bekendste) verhalen van Lovecraft ZIJN de monsters er duidelijk fysiek, soms worden ze zelfs wetenschappelijk benaderd, in elk geval rationeel, al zijn ze ‘te verschrikkelijk’ voor de mens om te bevatten. ‘Weird’ dus.
In ‘The Willows’ van Blackwood zijn ook entiteiten aanwezig, maar deze zijn in eerste instantie aanwezig in het ‘gevoel’ van de hoofdpersoon en in een wat subjectieve waarneming. De twee personages zien sporen van de entiteiten, aanwijzingen, en soms zien ze vaag wat, maar altijd in combinatie met het water, geluiden ‘in het hoofd’, de waaiende wilgen, duisternis. Het neigt daardoor veel meer naar ‘eerie’ dan naar ‘weird’ en het verhaal vind ik daardoor eigenlijk nog indringender dan de verhalen van Lovecraft – al kan ook Lovecraft goed spelen met spanning wanneer de personages eerst alleen nog aanwijzingen zien van de aanwezigheid van ‘dat wat niet moet zijn’.
Een misschien groter verschil is hoe Blackwood en Lovecraft, als persoon én schrijver, omgaan met wat ook S.T. Joshi benoemd als ‘awe’, maar wat ook onder de noemer ‘het sublieme’ kan vallen. Lovecraft, en met hem ook Dunsany, waren zelf erg rationeel en gebruikten verhalen om bovenmenselijke krachten te benadrukken, respectievelijk de kracht van het ‘cosmicisme’ (Lovecraft: de onwetendheid en nietigheid van de mens t.o.v. de onbekende kosmos) en de kracht van fantasie (Dunsany: middels goden en natuurwezens). ‘Awe’ bij Lovecraft is altijd negatief: de mens is als een mier voor het monster dat hem niet ziet staan, maar hem ook makkelijk kan vertrappen – en de mens is bang voor dit monster. Bij Dunsany zit het in de mythische proporties van de goden die ook weinig om de mensen geven, maar niet als monsterlijk worden geduid.
Algernon Blackwood, en met hem ook Arthur Machen, benaderen ‘awe’ vanaf een niet-rationele kant. Machen was erg gelovig, en zijn ‘awe’ is dan ook een religieuze, zelfs als hij het heeft over natuurgeesten. Blackwood hield niet van een wetenschappelijke benadering, maar ook niet van een religieuze of spiritistische – zijn benadering doet meer denken aan bepaalde Oosterse filosofieën, zoals het Boeddhisme. Beide schrijvers schreven verhalen waarin deze ‘awe’ positief was, zoals een mens ook het ‘sublieme’ kan voelen van de krachten van de natuur waardoor hij zich breekbaar en nietig voelt en tegelijkertijd er deel van uitmaakt. Toch belichten de twee verhalen waar ze het meest bekend van zijn juist de ‘horrorkant’ van deze ‘awe’: Machen in zijn ‘The Great God Pan’ en Blackwood dus in zijn ‘The Willows’.
En op dit punt is het waar Lovecraft, Machen, Dunsany én Blackwood elkaar als het ware ontmoeten – in feite zijn het alle cosmicistische schrijvers in die zin dat ze allen de mens zien als insignificant ten opzichte van krachten die de mens niet kan duiden en/of mentaal of psychisch aankan. Alleen de bron en de vorm van die krachten verschillen bij de schrijvers onderling. Een citaat uit ‘The Willows’ geeft dit gezamenlijke element mooi aan:
‘There are forces close here that could kill a herd of elephants in a second as easily as you or I could squash a fly. Our only chance is to keep perfectly still. Our insignificance perhaps may save us.’
Het volgende citaat, eerder in het verhaal geeft daarbij juist het verschil van benadering aan tussen Lovecraft en Blackwood:
‘When common objects in this way become charged with the suggestion of horror, they stimulate the imagination far more than things of unusual appearance.’
Iets waar ik het overigens mee eens ben.
De andere verhalen in de bundel 'The Listener and Other Stories', waar dit verhaal deel vanuit maakt, zijn nogal verschillend in kwaliteit (vanuit mijn ogen). Ik vond het titelverhaal en het verhaal ‘Max Hensig’ qua schrijfstijl mooi – de typische trage en gedetailleerde en tegelijk sobere stijl van Blackwood – maar qua verhaal en clue behoorlijk zwak. Veel van de andere verhalen zijn een stuk minder aards, d.w.z. dat ze vooral ingaan op de gemoedstoestand van het hoofdpersonage en de onbetrouwbaarheid daarvan en soms bijna als een delirium of droomtoestand overkomen. Hierin wordt de ‘awe’ vaak positief of neutraal geduid. Wellicht het duidelijkst is dit in het door S.T. Joshi hoog aangeschreven verhaal ‘May Day Eve’, ook een van mijn favorieten. Het is bijna of hij een definitie geeft van het gevoel van het ‘sublieme’ als hij schrijft:
‘I felt immense, yet tiny, confident, yet timid; a part of huge, universal forces, yet an utterly small, personal, and very limited being.’
1
Reageer op deze recensie