Spitsvondige verhalenbundel waarin niets teveel wordt gezegd
De kunst van korte verhalen is om in een beperkt aantal woorden een wereld op te bouwen waarin personages tot leven komen. Tijdens die kortstondige glimp in hun leven is voor details dikwijls maar weinig ruimte weggelegd. Toch weet Mensje van Keulen (1946) in haar nieuwe verhalenbundel Ik moet u echt iets zeggen een gedetailleerde laag aan te brengen die de lezer aan het denken zet.
De negen verhalen in Ik moet u echt iets zeggen gaan over alledaagse mensen. De binnenflap maakt duidelijk dat Van Keulen ervoor kiest ‘een stem [te geven] aan personages die niet vaak gehoord worden.’ Vervolgens draagt ze het woord over aan onder meer een jonge barvrouw, een moeder, een echtgenote en een ambitieuze politica. Mannen hebben in de bundel eveneens een stem, maar wel een verrassend stille. Zo raken weduwnaar Thomas Terlier en cabaretier Pol Albers aan het eind van ‘De toneelmeester’ ondergesneeuwd door een toeschouwster die in een volle theaterzaal geen blad voor haar mond neemt.
En daar blijft het niet bij. Ook de ogenschijnlijk naïeve jonge barvrouw trekt zich niets aan van de meningen van de mannelijke stamgasten in het café. De moeder in het titelverhaal verdedigt niet haar moorddadige zoon, maar zichzelf. De echtgenote wil niets liever dan scheiden en de ambitieuze politica overschrijdt vrijwillig haar seksuele grenzen onder het mom van: ‘Nu ze dit kan, kan ze alles.’ Ieder verhaal in Ik moet u echt iets zeggen heeft zo een verrassende twist, zodat je hier als lezer gaandeweg op bedacht bent. Maar hoe geconditioneerd je ook raakt – en dat raak je – Van Keulen laat de verhalen in deze bundel telkens weer anders aflopen dan je zou verwachten.
Al sinds haar debuutroman Bleekers zomer (1972) is de auteur niet meer weg te denken uit de Nederlandse literatuur. Haar rijke oeuvre bevat – naast romans – biografieën, reisverhalen en jeugdboeken en won verschillende prijzen, waaronder de prestigieuze Constantijn Huygens-prijs in 2014. Wat Ik moet u echt iets zeggen na haar eerdere werk zo bijzonder maakt, is dat de verhalen nu stuk voor stuk gaan over vrouwen die hun vaste gewoontes doorbreken. De echtgenote in ‘De tuin’ laat het niet aan haar man over om een punt achter hun huwelijk te zetten: dat doet ze zelf wel. Simone in ‘De ring’ verzet zich uiteindelijk tegen de kleinerende plagerijen van haar man. En nee, die obscene grapjes van de heer Albers kunnen echt niet meer.
Van Keulen verplaatst zich met gemak in haar personages, of zij nu jong of oud zijn. Ze komen tot leven en nemen de lezer vol overtuiging mee in hun zielenroerselen. Het knappe is dat er in deze korte verhalen ook nog ruimte is voor alledaagse details. Zo moet er gewoon een lunchbox worden gevuld (‘met vier boterhammen, een notenreep en een appel’), is het een fijne gedachte dat de moestuin er goed bij staat (‘de prei en uien doen het goed’) en begint ‘Meneer Harry’ met een reikhalzende mijmering (‘Ik herinner me dat ik in de gang stond. Dat was tegen de wens van de zustertjes’). Van Keulen laat bovendien veel aan de fantasie van de lezer over door zaken te benoemen zonder er verder op in te gaan. Zelfs met alle plotwendingen, levendige personages en ongecompliceerde details, wordt in deze verhalenbundel op scherpzinnige wijze niets teveel gezegd.
Reageer op deze recensie