Olijven zijn gewoon lekker
"Vijftig procent van mijn verwekkers is docent Nederlands, waardoor ik de neiging heb om op middelbare scholen reclame te maken voor de Dichtkunst. Dan laat ik de minderjarigen een gedicht lezen en vraag vervolgens wat het betekent. 'Duh,' zegt dan de leerling met een bril, 'een gedicht kan álles betekenen.' De hele klas knikt mee, terwijl ik een kort moment verlang naar de herinvoering van het Spaanse riet."
Zo begint Ellen Deckwitz het tiende hoofdstuk in Olijven moet je leren lezen, waarin ze vervolgens uitlegt waarom een gedicht niet alles kán betekenen. Ze doet dat aan de hand van onderstaand gedicht:
CHARLIE
Als ik in Parijs ben en de roep hoor
van de gier,
zelfs dan wou ik dat ik in Parijs was.
E.D., zeer vrij naar Bashõ
Nee, natuurlijk kan dit gedicht niet (van) alles betekenen, want als je zo vlak na elkaar zinnen leest waarin Charlie, Parijs en gier voorkomen dan zou het vreemd zijn als je daarbij niet aan de aanslag op de samenstellers van Charlie Hebdo denkt. Weet, of begrijp je dan alles van dit gedicht? Nee, want je weet niet wie dit verzucht. Of zegt? Of denkt? Of opleest? Deckwitz gebruikt het tweede gedicht, een haiku, dat hieronder staat, om duidelijk te maken dat een gedicht ook prachtig kan zijn, zonder dat je alles oppikt.
Zelfs in Kyoto,
wanneer de koekoek roept,
mis ik Kyoto.
Bashõ (1644-1694)
Prachtig toch? En dan weet je waarschijnlijk niet eens dat de koekoeksroep in Japan een metafoor is voor de naderende zomer, of dat het de doden kunnen zijn die je hoort roepen naar hun nog levende geliefden. Maar - zo veronderstelt Deckwitz terecht - zelfs voordat je dit weet over de koekoeksroep weet je al dat deze haiku weemoed verbeeldt. Het gaat zelfs nog verder, want nu je deze haiku hebt gelezen, is de kans groot dat je Charlie nog weer anders leest.
Op deze, vaak zeer vermakelijke wijze, met veel tot de verbeelding sprekende voorbeelden, laat Deckwitz je ervaren dat poëzie lekker kan zijn, dat je sommige dichters en hun gedichten misschien moet leren lezen, en anderen nooit zult appreciëren, maar dat je niet dood gaat aan het proeven. Ze zegt het als volgt: "Misschien is poëzie niets voor je, maar dat weet je pas als je haar een kans hebt gegeven, want laten we wel wezen, hoe wist je vroeger dat olijven te eten waren? Of dat een biertje wel lekker kon zijn? Door het gewoon te proberen. Ook gedichten kun je leren eten."
In 23 kleine hoofdstukken vertelt Deckwitz onder andere hoe je erachter kunt komen of poëzie iets voor je is, waarom er zoveel wit in gedichten zit, of vertaalde poëzie de moeite waard is, waarom er tegenwoordig zo weinig gedichten rijmen, waar je moet beginnen met het lezen van poëzie, hoe een gedicht ontstaat, of de Nederlandse poëzie werkelijk een tranendal is en wat je nou eigenlijk aan poëzie hebt. In al die hoofdstukken heeft ze waardevolle tips voor verder lezen opgenomen, zoals werk van dichters als Frank Koenegracht, Esther Jansma, Tomas Tranströmer, Emily Dickinson, Nyk de Vries, Vicky Francken, Charles Bukowski, Florence Tonk, Adonis, Antjie Krog en essaybundels en tijdschriften over poëzie. Ze geeft zelfs, in hoofdstuk 17, leestips voor slechte poëzie!
Olijven moet je leren lezen is een geweldige, vermakelijke en daardoor zeer besmettelijke cursus Genieten van Poëzie, die je helpt uit te vinden of en zo ja, van welke dichters je (nu) houdt. Knoop daarbij dan vooral deze laatste tip van Deckwitz in de oren:
"Bewaar de dagen waar je niets van snapt (prachtige regel overigens) en lees die een jaar later weer."
Reageer op deze recensie