Lezersrecensie
De waanzin van Foucault, inclusief kijktip
09 mei 2020
In de tweede helft van de vorige eeuw groeide Foucault (1926 - 1984) uit tot een intellectuele reus wiens gedachten tot vandaag de dag dwingen tot denken.
Prachtig zoals Verhaeghe al allitererend benadrukt waar het om gaat bij het werk van Foucault. Foucault graaft, legt bloot, onderzoekt, beschrijft, maar vertelt je niet waarom het zo is of wat je ermee of eraan zou moeten doen. Dat blijkt ook uit de titel van het werk van Foucault dat door Paul Verhaeghe tegen het hedendaagse (Nieuw) licht wordt gehouden: Geschiedenis van de waanzin. Verhaeghe legt uit dat Foucault - terecht - geen geschiedenisverhaal heeft gemaakt dat ergens in de 17de eeuw begint en via 'en toen, en toen, en toen en dus' eindigt in de onvermijdelijke hedendaagse praktijk. Dit maal niet onderstreept door een stijlfiguur, maar door een quote van MacBeth:
Life is a tale told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing.
Nog maar gevorderd tot en met pagina 15 is mijn hart al gestolen door Verhaeghe door wat hij schrijft en hoe hij het brengt. Dat verrast me niet echt, want ik heb twee van zijn eerdere boeken, met veel plezier en instemming, gelezen: Autoriteit en Identiteit. In ondubbelzinnige, klare taal worden Foucault's gedachten besproken en de kernvraag geformuleerd die aan de basis ligt van het volledige werk van Foucault:
[...] op welke manier gaan wij om met datgene wat ons vanuit het diepste van ons wezen angst aanjaagt? Hoe gaan wij om met waanzin (Geschiedenis van de waanzin), ziekte (De geboorte van de kliniek, 1963), grensoverschrijdend gedrag (Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis, 1975), seksualiteit (Geschiedenis van de seksualiteit, 1976, 1984)?
Kort, bondig en elegant vat Verhaeghe de Geschiedenis van de waanzin vervolgens samen, startend bij Lodewijk XIII's 'de grote opsluiting' met als doel disciplinering van mensen die zich niet aan morele normen hielden, via behandelingen gebaseerd op de passies van Galenus (zenuwziekten), even aanhakend bij Descartes en Kant, komen de ideeën van Emil Kraepelin en - natuurlijk - Sigmund Freud aan bod. Beiden illustreren volgens Verhaeghe namelijk een stelling die Foucault bij hun voorgangers ontdekte:
[...] hoe wetenschappelijker de psychiater of de psychotherapeut wordt, des te meer gaat hij te werk als een morele autoriteit die zijn patiënten dwingt in de richting van sociale aanpassing. Disciplinering 2.0.
Hoewel Foucault Kraepelin niet en Freud nauwelijks noemt, gebruikt Verhaeghe het werk van beide heren om te laten zien dat de (waarschijnlijk onterecht) aan Einstein toegeschreven uitspraak "Waanzin is steeds opnieuw hetzelfde doen, en dan verschillende uitkomsten verwachten" - absoluut van toepassing is op de studie van waanzin. Als Verhaeghe over het ontstaan en de geschiedenis van het inmiddels zelfs bij leken bekende Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (afgekort DSM) vertelt, is de ironie niet te missen. En zeker in het onderdeel waarin hij aantoont dat het volkomen terecht is dat de Nederlandse vertaling tegenwoordig noch diagnostisch, noch statisch in de titel heeft staan (lees ook De depressie-epidemie van Trudy Dehue).
In het laatste deel, dat soepel via een Carmiggeltbruggetje 'Ooit al eens een normaal mens ontmoet? En..., beviel het?' wordt bereikt, laat Verhaeghe opgewekt zien hoe ieder van ons (al dan niet) liefdevol door onze ouders (familie, vrienden, onderwijs, etc) net zo lang gekneed wordt tot we ons gedragen volgens (de nu) geldende normen, en het (nu geldende) juiste ideaalbeeld nastreven:
Een onmogelijk slank lichaam, uitdagende vakanties, extreme sportprestaties, en natuurlijk een professionele topfunctie. [...] Vandaar dat we ons te pletter werken en nog trots zijn ook.
Het resultaat - als het niet allemaal of helemaal niet lukt - laat Verhaeghe eerder al zeggen door Damiaan Denys (voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie), die in 2018 in een interview met NRC meldt dat 42% van de Nederlanders voldoet aan de criteria van een psychische stoornis. Het zou Foucault niet verbazen, waarschijnlijk. Net zomin als de conclusie dat het natuurlijk flauwekul (mijn woord, niet van Verhaeghe) is dat bijna de helft van de Nederlanders een stoornis zou hebben. Verhaeghe is ook nu duidelijk:
Een maatschappij waar steeds meer mensen, kinderen en volwassenen, uitvallen, is een gestoorde maatschappij.
Het is aan de psychiatrie om ons dát duidelijk te maken in plaats van ons te veranderen, net zoals de geneeskunde onze gezondheid grondig verbeterde door dringende aanbevelingen te doen op het gebied van hygiëne, voeding, inentingen, enz. die vervolgens door de overheid zijn opgevolgd. Als het gebleven was bij aandringen op veranderingen bij individuen zou de sprong van pakweg 40 jaar naar 70 jaar levensverwachting nooit gemaakt zijn.
Foucault komt zelf, aan het eind van Normaliteit en andere afwijkingen, ook nog even aan het woord komt via een citaat uit Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw. Een fragment dat dankzij het heldere voorgaande betoog bijna net zo begrijpelijk is!
Prachtig zoals Verhaeghe al allitererend benadrukt waar het om gaat bij het werk van Foucault. Foucault graaft, legt bloot, onderzoekt, beschrijft, maar vertelt je niet waarom het zo is of wat je ermee of eraan zou moeten doen. Dat blijkt ook uit de titel van het werk van Foucault dat door Paul Verhaeghe tegen het hedendaagse (Nieuw) licht wordt gehouden: Geschiedenis van de waanzin. Verhaeghe legt uit dat Foucault - terecht - geen geschiedenisverhaal heeft gemaakt dat ergens in de 17de eeuw begint en via 'en toen, en toen, en toen en dus' eindigt in de onvermijdelijke hedendaagse praktijk. Dit maal niet onderstreept door een stijlfiguur, maar door een quote van MacBeth:
Life is a tale told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing.
Nog maar gevorderd tot en met pagina 15 is mijn hart al gestolen door Verhaeghe door wat hij schrijft en hoe hij het brengt. Dat verrast me niet echt, want ik heb twee van zijn eerdere boeken, met veel plezier en instemming, gelezen: Autoriteit en Identiteit. In ondubbelzinnige, klare taal worden Foucault's gedachten besproken en de kernvraag geformuleerd die aan de basis ligt van het volledige werk van Foucault:
[...] op welke manier gaan wij om met datgene wat ons vanuit het diepste van ons wezen angst aanjaagt? Hoe gaan wij om met waanzin (Geschiedenis van de waanzin), ziekte (De geboorte van de kliniek, 1963), grensoverschrijdend gedrag (Discipline, toezicht en straf. De geboorte van de gevangenis, 1975), seksualiteit (Geschiedenis van de seksualiteit, 1976, 1984)?
Kort, bondig en elegant vat Verhaeghe de Geschiedenis van de waanzin vervolgens samen, startend bij Lodewijk XIII's 'de grote opsluiting' met als doel disciplinering van mensen die zich niet aan morele normen hielden, via behandelingen gebaseerd op de passies van Galenus (zenuwziekten), even aanhakend bij Descartes en Kant, komen de ideeën van Emil Kraepelin en - natuurlijk - Sigmund Freud aan bod. Beiden illustreren volgens Verhaeghe namelijk een stelling die Foucault bij hun voorgangers ontdekte:
[...] hoe wetenschappelijker de psychiater of de psychotherapeut wordt, des te meer gaat hij te werk als een morele autoriteit die zijn patiënten dwingt in de richting van sociale aanpassing. Disciplinering 2.0.
Hoewel Foucault Kraepelin niet en Freud nauwelijks noemt, gebruikt Verhaeghe het werk van beide heren om te laten zien dat de (waarschijnlijk onterecht) aan Einstein toegeschreven uitspraak "Waanzin is steeds opnieuw hetzelfde doen, en dan verschillende uitkomsten verwachten" - absoluut van toepassing is op de studie van waanzin. Als Verhaeghe over het ontstaan en de geschiedenis van het inmiddels zelfs bij leken bekende Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (afgekort DSM) vertelt, is de ironie niet te missen. En zeker in het onderdeel waarin hij aantoont dat het volkomen terecht is dat de Nederlandse vertaling tegenwoordig noch diagnostisch, noch statisch in de titel heeft staan (lees ook De depressie-epidemie van Trudy Dehue).
In het laatste deel, dat soepel via een Carmiggeltbruggetje 'Ooit al eens een normaal mens ontmoet? En..., beviel het?' wordt bereikt, laat Verhaeghe opgewekt zien hoe ieder van ons (al dan niet) liefdevol door onze ouders (familie, vrienden, onderwijs, etc) net zo lang gekneed wordt tot we ons gedragen volgens (de nu) geldende normen, en het (nu geldende) juiste ideaalbeeld nastreven:
Een onmogelijk slank lichaam, uitdagende vakanties, extreme sportprestaties, en natuurlijk een professionele topfunctie. [...] Vandaar dat we ons te pletter werken en nog trots zijn ook.
Het resultaat - als het niet allemaal of helemaal niet lukt - laat Verhaeghe eerder al zeggen door Damiaan Denys (voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie), die in 2018 in een interview met NRC meldt dat 42% van de Nederlanders voldoet aan de criteria van een psychische stoornis. Het zou Foucault niet verbazen, waarschijnlijk. Net zomin als de conclusie dat het natuurlijk flauwekul (mijn woord, niet van Verhaeghe) is dat bijna de helft van de Nederlanders een stoornis zou hebben. Verhaeghe is ook nu duidelijk:
Een maatschappij waar steeds meer mensen, kinderen en volwassenen, uitvallen, is een gestoorde maatschappij.
Het is aan de psychiatrie om ons dát duidelijk te maken in plaats van ons te veranderen, net zoals de geneeskunde onze gezondheid grondig verbeterde door dringende aanbevelingen te doen op het gebied van hygiëne, voeding, inentingen, enz. die vervolgens door de overheid zijn opgevolgd. Als het gebleven was bij aandringen op veranderingen bij individuen zou de sprong van pakweg 40 jaar naar 70 jaar levensverwachting nooit gemaakt zijn.
Foucault komt zelf, aan het eind van Normaliteit en andere afwijkingen, ook nog even aan het woord komt via een citaat uit Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw. Een fragment dat dankzij het heldere voorgaande betoog bijna net zo begrijpelijk is!
1
2
Reageer op deze recensie