Alledaagse overpeinzingen
Lees onderstaande tekst, hardop, eventueel fluisterend, let goed op, laat de tekst op je inwerken en zie, voel wat er gescheven staat:
licht ik het deksel,
kijk ik in het enorme
oog van de merel.
*
onder de vlierboom
achter het huis - kalm en koel
als een zenmeester.
*
leek op een kachel
in negatief, walmde niet,
slikte de wolken.
*
klokte slechts even
als je hem kwaad een trap gaf,
gaf echter niets prijs.
*
Jan Wagner schrijft graag over 'banale voorwerpen' vertelt de vertaalster Ria van Hengel in het nawoord. Hij schrijft niet rechtstreeks over grote thema's als liefde, vrijheid of dood, omdat gedichten daarover vaak te abstract blijven, maar hij schuwt die thema's niet en ze spelen in vrijwel elk gedicht een rol. Zoals in 'Spijker':
amper in de muur was hij het midden,
ijlde zijn radius
over de tuinen, de velden, de kippen-
hokken, bietenkuilen, bedden radijs
De spijker wordt steeds belangrijker, van hoeden tot schilderijen hangen eraan, maar uiteindelijk raakt de spijker, net zoals dat voor de meesten van ons geldt, in de vergetelheid. En dat terwijl hij zo blijft glanzen,
dat men erop zou kunnen navigeren
in het donker, en voor oude zeevaarders een troost.
Regentonvariaties bevat naast gedichten over zeer alledaagse voorwerpen, ook gedichten gewijd aan mythen of mythische figuren. Een prachtig voorbeeld daarvan is 'centaurblues' waarin de vergetelheid wederom een rol speelt, maar de centaur in tegenstelling tot de spijker geen troost belooft.
wij hebben helden vergiftigd, prinsen beleerd,
hebben helden vergiftigd, vat na vat begeerd,
en toch was alles ergens steeds verkeerd.
waar houdt het paard op, waar begint de ruiter?
wie weet of hij een paard is of een ruiter?
iets stopte, iets bleef galopperen, snuivend.
de moeder die ons grootbracht was een wolk,
totdat door de velden die donkere wolk
onder onze benen kwam aangerold,
wij, bedwelmd door de roof, met dampende vacht,
lawaai in de bossen, nu dampt er geen vacht,
klept er geen hoef meer, en schril is de nacht.
maar sta je bij de stroom, zoek in het neveldons
naar de vertrouwde schimmen, houd rekening met ons.
De ode aan de bibliotheken in deel II is een ode aan de verbrande bibliotheek van Alexandrië, aan de nog immer in leven zijnde bibliotheken in Parijs, New York, het Vaticaan en de schitterende British Library, maar ook aan Wagners eigen stadsbibliotheek, waar:
[...] de man die mij van meet af aan
opviel, die er altijd was, die stiekem blad na blad
de boeken opvrat, moest vechten met geesten,
tot het moment kwam dat men hem verbande,
matteo, ik zie hem voor me als was het gister,
die hoogstens wat gebaarde en gromde,
maar nooit iets zei, misschien omdat hij niet wilde,
of omdat hij niet kon, of omdat hij allang brandde.
Een gedicht dat stil maakt, dat gedachten aan oorlogen oproept en aan gruwelijkheden die doorstaan zijn maar hun verwoestende werk in de mens doorzetten, aan allesvernietigend vuur, en aan de dood. Zo tovert Jan Wagner schrijvend over alledaagse voorwerpen, mythische dieren, plaatsen, planten en bomen niet slechts het beeld van die spijker, centaur, bibliotheek of morielje voor ogen, maar geeft je ruimte en tijd om stil te staan bij al het mooie en lelijke, verdrietige en troostende, levende en doodse, angstige en geborgene, liefdevolle en gewelddadige dat deze wereld te bieden heeft.
in de herfst eivol,
liep hij uit in honderden
zwarte naaktslakken.
*
wat in mijn hoofd bleef,
omlijst door de cirkelrand:
dat medaillon 'rat'.
*
een laatste druppel
van de boom, in stilte, stil
de bevende gong.
*
piekeren, peinzen;
dan 's winters de verlichting
gelijk een schijf ijs.
Zo eindigt het gedicht 'Regentonvariaties', waarmee deze recensie begon. Het leven aanschouwen en overpeinzen door observaties van, in dit geval, een banale regenton is precies wat de poëzie van Wagner onvergetelijk maakt. Het is aan de eenvoudig ogende, maar krachtige vertaling van Ria van Hengel te danken dat wij in Nederland van deze poëtische alledaagsheid kunnen meegenieten.
Reageer op deze recensie