Lezersrecensie
Veel persoonlijke waaroms
Judith Visser (Rotterdam 1978) schreef in 2006 haar debuut ‘Tegengif’. Met dit boek zette ze haar schrijverschap meteen op de kaart.
‘Zondagskind’ schreef ze in 2018. Het is een heel persoonlijke, autobiografische roman over hoe het kan zijn om op te groeien met een autisme spectrum stoornis.
‘Zondagskind’ is het aangrijpende verhaal van Jasmijn, die opgroeit van 4-jarige kleuter (“Mijn moeder had gezegd dat we naar de kleuterschool gingen, en ik had gedacht dat het net zoiets was als boodschappen doen.”) tot jong-volwassene (“Misschien was het, na een leven vol waaroms, eindelijk tijd voor een dáárom.”). Jasmijn is ‘anders’ en doet voortdurend haar best de dingen en de mensen om zich heen te begrijpen en te voldoen aan alles wat van haar verwacht wordt. Wanhopig probeert ze die ‘andere’ Jasmijn te zijn, die wél aansluit bij haar omgeving.
Jasmijn is de ik-persoon en verteller van de roman. Alle gebeurtenissen, gevoelens en emoties rondom het ‘anders’ zijn worden vanuit Jasmijn beschreven. Ze worstelt met dat ‘anders’ zijn, dat haar soms letterlijk ziek maakt. Ze voelt zich gekooid, terwijl ze vrij wil zijn. Jasmijn maakt grote ontwikkelingen door, leert geleidelijk omgaan met de dingen en mensen om haar heen, leert haar weg te vinden. Ze leert zichzelf hoe ze zich kan gedragen in allerlei sociale situaties, hoe ze kan omgaan met de overvloedige prikkels om zich heen. Veel steun daarbij heeft ze van haar hond Senta en later van haar vriendin Kirstin. Als Senta overlijdt betekent dat een enorme klap voor Jasmijn.
Door het strakke ik-perspectief beleef je als lezer de gebeurtenissen en gevoelens mee met Jasmijn. Je kijkt via de ogen van Jasmijn. Nadeel van dit perspectief is dat de andere personages op afstand blijven, geen ontwikkeling doormaken en zelfs figuranten zijn.
Judith Visser is erin geslaagd een beeld te schetsen van een leven met ass. Er zijn schrijnende scènes in het boek aan te geven. De meest schrijnende scène is die waarin Jasmijn afscheid moet nemen van haar hond Senta. Jasmijn bezorgt Senta op liefdevolle wijze een zeer waardig en diervriendelijk afscheid. Wat Jasmijn niet goed kan bij mensen -diep contact opbouwen- kan ze wel met dieren. “Toen mijn vinger schoon was, keek ze verlangend naar de pot. Ik pakte hem op en zette hem tussen haar voorpoten. Senta bedacht zich geen moment en dook met haar neus midden in de pasta. […] Ik streelde haar over haar kop, haar warme lijfje, haar zachte, bruine vacht. Ik bracht mijn mond bij de fluwelen driehoek van haar oor en fluisterde: “Ik hou van je”.
De schrijfstijl is heel toegankelijk: veel korte zinnen zonder ingewikkelde constructies. Het verhaal is fragmentarisch, bestaat uit korte, samenhangende scènes. Het geheel is chronologisch verteld. Er is weinig of geen verschil in stem tussen de 5-jarige Jasmijn en de twintigjarige. Visser maakt het de lezer niet moeilijk en richt zich op de inhoud van het verhaal, niet op de vorm of de taal. Ondanks de eenvoudige schrijfstijl is er zeker ruimte voor mooie zinnen. “Ik had zoals altijd een denkbeeldige cirkel van afstand om me heen getrokken, maar iedereen liep er dwars doorheen“. Met de mooie zinnen en observaties schiet Visser soms een beetje uit, legt ze expliciet de nadruk op de boodschap in plaats van deze impliciet te houden: “Maar in de brugklas dacht ik soms: die Jasmijn leeft in een raadselachtige wereld achter een dichte, zware deur”.
Visser is bezig met het schrijven van een vervolg op ‘Zondagskind’.
‘Zondagskind’ schreef ze in 2018. Het is een heel persoonlijke, autobiografische roman over hoe het kan zijn om op te groeien met een autisme spectrum stoornis.
‘Zondagskind’ is het aangrijpende verhaal van Jasmijn, die opgroeit van 4-jarige kleuter (“Mijn moeder had gezegd dat we naar de kleuterschool gingen, en ik had gedacht dat het net zoiets was als boodschappen doen.”) tot jong-volwassene (“Misschien was het, na een leven vol waaroms, eindelijk tijd voor een dáárom.”). Jasmijn is ‘anders’ en doet voortdurend haar best de dingen en de mensen om zich heen te begrijpen en te voldoen aan alles wat van haar verwacht wordt. Wanhopig probeert ze die ‘andere’ Jasmijn te zijn, die wél aansluit bij haar omgeving.
Jasmijn is de ik-persoon en verteller van de roman. Alle gebeurtenissen, gevoelens en emoties rondom het ‘anders’ zijn worden vanuit Jasmijn beschreven. Ze worstelt met dat ‘anders’ zijn, dat haar soms letterlijk ziek maakt. Ze voelt zich gekooid, terwijl ze vrij wil zijn. Jasmijn maakt grote ontwikkelingen door, leert geleidelijk omgaan met de dingen en mensen om haar heen, leert haar weg te vinden. Ze leert zichzelf hoe ze zich kan gedragen in allerlei sociale situaties, hoe ze kan omgaan met de overvloedige prikkels om zich heen. Veel steun daarbij heeft ze van haar hond Senta en later van haar vriendin Kirstin. Als Senta overlijdt betekent dat een enorme klap voor Jasmijn.
Door het strakke ik-perspectief beleef je als lezer de gebeurtenissen en gevoelens mee met Jasmijn. Je kijkt via de ogen van Jasmijn. Nadeel van dit perspectief is dat de andere personages op afstand blijven, geen ontwikkeling doormaken en zelfs figuranten zijn.
Judith Visser is erin geslaagd een beeld te schetsen van een leven met ass. Er zijn schrijnende scènes in het boek aan te geven. De meest schrijnende scène is die waarin Jasmijn afscheid moet nemen van haar hond Senta. Jasmijn bezorgt Senta op liefdevolle wijze een zeer waardig en diervriendelijk afscheid. Wat Jasmijn niet goed kan bij mensen -diep contact opbouwen- kan ze wel met dieren. “Toen mijn vinger schoon was, keek ze verlangend naar de pot. Ik pakte hem op en zette hem tussen haar voorpoten. Senta bedacht zich geen moment en dook met haar neus midden in de pasta. […] Ik streelde haar over haar kop, haar warme lijfje, haar zachte, bruine vacht. Ik bracht mijn mond bij de fluwelen driehoek van haar oor en fluisterde: “Ik hou van je”.
De schrijfstijl is heel toegankelijk: veel korte zinnen zonder ingewikkelde constructies. Het verhaal is fragmentarisch, bestaat uit korte, samenhangende scènes. Het geheel is chronologisch verteld. Er is weinig of geen verschil in stem tussen de 5-jarige Jasmijn en de twintigjarige. Visser maakt het de lezer niet moeilijk en richt zich op de inhoud van het verhaal, niet op de vorm of de taal. Ondanks de eenvoudige schrijfstijl is er zeker ruimte voor mooie zinnen. “Ik had zoals altijd een denkbeeldige cirkel van afstand om me heen getrokken, maar iedereen liep er dwars doorheen“. Met de mooie zinnen en observaties schiet Visser soms een beetje uit, legt ze expliciet de nadruk op de boodschap in plaats van deze impliciet te houden: “Maar in de brugklas dacht ik soms: die Jasmijn leeft in een raadselachtige wereld achter een dichte, zware deur”.
Visser is bezig met het schrijven van een vervolg op ‘Zondagskind’.
2
Reageer op deze recensie