Lezersrecensie
Een lieve briefwisseling tussen twee literaire giganten
In deze bundel brieven is correspondentie opgenomen tussen schrijver Jeroen Brouwers (1940-2022) en uitgever/schrijver Geert Van Oorschot (1909-1987) gedurende de periode 7 november 1968 en 15 september 1985, meer dan driehonderd brieven. Zij onderhielden een mooie vriendschap, waarin het ook wel eens helemaal spaak liep. Van Oorschot zou nooit enig boek van Brouwers uitgeven maar bepaald niet omdat hij diens werk niet zou appreciëren, integendeel.
In zijn eerste hier gepresenteerde brieven maant Van Oorschot Brouwers geregeld af te zien van woordkunst en beeldovervloedigheid. Ik vermoed dat Brouwers het advies van van Oorschot serieus heeft genomen maar gelukkig is hij niet geheel afgestapt van zijn woordkunst want daarin lag toch zeker een van zijn talenten, waar ik gedurende zijn gehele schrijverschap enorm van genoten heb. Van Oorschot schrijft: “De taal is een zeer gestreng rechter over de gevoelens” en ik zal hem daarin zeker niet tegenspreken.
En, wat ik echt leuk vind, is als van Oorschot Brouwers adviseert ‘smakelooste’ te vervangen door ‘het meest smakeloze’. Hoe vaak niet erger ik mij aan de lelijke vergrotende of overtreffende trap waar veel schrijvers en scribenten zich aan bezondigen.
Van Oorschot was al jaren actief in de PvdA en in 1969 schreef hij aan Brouwers: “Links zijn is gematigd en redelijk zijn en weten dat alles alleen maar langzaam gaat of zelfs helemaal niet gaat. Al het andere is Castro-gebrul waar we niets voor kunnen kopen”. Toen al ging het niet best met de PvdA.
Enkele dagen later schrijft Van Oorschot: “Gedonder ook in Amsterdam met studenten die links menen te zijn, en voor het overgrote deel alleen maar Marcuse-Mao-Castro-neuropaten zijn, die schreeuwen om demonstraties en ‘inspraak’, maar zich als terroristische anti-democraten ontpoppen”. Ja, dat kan ik wel beamen, ik zou er zelf op de Universiteit in Nijmegen midden in terecht komen, waarna ik subiet besloot een streep onder mijn academische carrière te zetten.
In juni 1969 schrijft Brouwers over de houding van Jürgen Hillner (zo te lezen een aan grenzeloze zelfoverschatting lijdende blaaskaak) die literair werk naar het Duits vertaalde. Brouwers horende moet deze Hillner een onuitstaanbare kwast geweest zijn. In het verlengde van deze geschiedenis schrijft Brouwers: “Een behoorlijke polemiek schrijven kan ik niet…”. Nou, hier zat hij er echt helemaal naast: juist Brouwers wist de polemiek naar ongekende hoogtes te stuwen. En het fraaie is: hoe gedateerd ze ook mogen zijn, het blijft een intens genoegen Brouwers te lezen als hij kwaad is, als er weer eens een reputatie geknakt moest worden. Ronduit genieten. En opeens realiseer ik me dat ik nooit iets van Van Oorschot las, een nalatigheid die ik nu toch echt eens ongedaan moet maken want zoveel is zeker: van Oorschot kan schrijven! En ik keer terug naar deze fraaie briefwisseling tussen een schrijver vol zelftwijfel en een oudere uitgever die geregeld nuttige wenken te geven heeft.
Weer een vermaning van Van Oorschot: “Je bent te literair, te verliefd op beeldenrijkdom…”. Zelf was Van Oorschot geen veelschrijver. Ik heb nu wel zijn verzameld proza aangeschaft en koop wellicht ook zijn biografie, want door nooit iets van hem gelezen te hebben is mij wel iets moois ontgaan, denk ik. Dan is het 7 juli 1971 en eindelijk treffen de twee briefvrienden elkaar. Van Oorschot verlaat de volgende ochtend schielijk de woning van Brouwers en schrijft hem diezelfde dag nog: “Enfin, we hebben elkaar nu ontmoet. Het was helaas geen succes. Een beetje beschamend wél.” De antwoordbrief van Brouwers is helaas nooit gevonden. Wat er echt gebeurde zullen we nooit weten, de heren schijnen elkaar zelfs fysiek bejegend te hebben.
Als Van Oorschot voorstelt om een dikke schep zand over de ongelukkige ontmoeting te gooien stuurt Brouwers, die altijd alles en zelfs meer dan dat bewaarde, een antwoord dat echter niet bewaard is gebleven. Dat is toch merkwaardig! Gelukkig zetten de heren hun correspondentie wel voort. Van Oorschot hoopt dat Brouwers zijn brieven na ontvangst en lezing vernietigt, hij draagt hem zulks zelfs op. Daar heeft Brouwers zich gelukkig niets van aangetrokken. En dat liet hij Van Oorschot ook weten.
Heerlijk is de brief van Brouwers aan Van Oorschot, gedateerd 2 september 1974, waarin de eerste de laatste ernstige verwijten maakt over de gezapigheid die hij in het literaire blad Tirade, samengesteld en uitgegeven door van Oorschot, doorgaans aantreft. Brouwers ontploft hier bijkans, op de manier die ik zo mateloos bewonder in al zijn literaire polemieken later, omdat Van Oorschot het lef heeft hem, wie weet misschien wel terecht, te bekritiseren. Als Brouwers voorstelt zijn werk voortaan door van Oorschot te laten uitgeven antwoordt deze dat hij daar niet voor voelt omdat dat wel eens ten koste van hun vriendschap zou kunnen gaan. Een wijs antwoord want uit alles blijkt hoezeer deze beide mannen elkaar na aan het hart liggen. Dat mag je nooit op het spel zetten! Overigens zal Van Oorschot later wel vaker beweren dat juist Brouwers niet door hem uitgegeven zou willen worden maar dat is aantoonbaar onjuist.
Maar de vriendschap geraakt in zwaar weer. De ego’s botsen zonder dat precies duidelijk wordt waardoor dat werd veroorzaakt. Er ontstaan steeds grotere hiaten tussen de laatste brieven en kennelijk zijn er nogal wat brieven zoekgeraakt. De laatste brief van Geert Van Oorschot aan Jeroen Brouwers dateert van 27 april 1986. Hij overlijdt op 18 december 1987. Jeroen Brouwers moest zijn beste werk nog schrijven. Hoe voel je je wanneer een van je trouwste vrienden overlijdt nadat een mooie, diepe en lange vriendschap dood lijkt te zijn gebloed? Ik moet zeggen dat vooral Geert Van Oorschot mij in deze brieven beviel, indruk maakte. Een lieve man, eenzamer dan menigeen wist of zag, hunkerend naar geestverwantschap en vriendschap, een legendarisch uitgever bovendien.
Wat ik zo knap van Van Oorschot vind is dat hij al heel snel de literaire kwaliteiten van Jeroen Brouwers zag. Zo goed waren zijn eerste boeken niet. Joris Ockeloen heeft mij nooit kunnen bekoren net zo min als sommige latere romans zoals bijvoorbeeld Bittere bloemen of Datumloze dagen. Geheime kamers, Hout en Cliënt E. Busken daarentegen zijn in de Nederlandse literatuur dan weer ongeëvenaarde hoogtepunten. Maar de taalbeheersing van Brouwers en zijn stilistische vaardigheden zijn pas echt ongekend en van Oorschot zag dat feilloos in. Ik hoef hier verder geen lofzang op Jeroen Brouwers ten beste te geven en wil hier volstaan met de bewering dat hij met afstand de beste naoorlogse literator in de Nederlandse taal was. Er is niet één schrijver die aan hem kon tippen.
Wonderlijk hoe Van Oorschot, toch 31 jaar ouder, van meet af aan een gelijkgestemde ziel vindt in Jeroen Brouwers. Zelf schreef hij daarover: “Ik bedoel daarmee te zeggen dat ik het aan zekerheid grenzende gevoel heb dat ‘onze wortels’ in dezelfde grond steken.” Heerlijk om te lezen hoe zo’n vriendschap op papier ontstaat en zich steeds vaster nestelt in de zielen van de beide heren. Voor mij is dit literatuur van de hoogste orde, ik heb deze briefwisseling in één ruk uitgelezen en ik heb ervan genoten.
Enno Nuy
November 2024
In zijn eerste hier gepresenteerde brieven maant Van Oorschot Brouwers geregeld af te zien van woordkunst en beeldovervloedigheid. Ik vermoed dat Brouwers het advies van van Oorschot serieus heeft genomen maar gelukkig is hij niet geheel afgestapt van zijn woordkunst want daarin lag toch zeker een van zijn talenten, waar ik gedurende zijn gehele schrijverschap enorm van genoten heb. Van Oorschot schrijft: “De taal is een zeer gestreng rechter over de gevoelens” en ik zal hem daarin zeker niet tegenspreken.
En, wat ik echt leuk vind, is als van Oorschot Brouwers adviseert ‘smakelooste’ te vervangen door ‘het meest smakeloze’. Hoe vaak niet erger ik mij aan de lelijke vergrotende of overtreffende trap waar veel schrijvers en scribenten zich aan bezondigen.
Van Oorschot was al jaren actief in de PvdA en in 1969 schreef hij aan Brouwers: “Links zijn is gematigd en redelijk zijn en weten dat alles alleen maar langzaam gaat of zelfs helemaal niet gaat. Al het andere is Castro-gebrul waar we niets voor kunnen kopen”. Toen al ging het niet best met de PvdA.
Enkele dagen later schrijft Van Oorschot: “Gedonder ook in Amsterdam met studenten die links menen te zijn, en voor het overgrote deel alleen maar Marcuse-Mao-Castro-neuropaten zijn, die schreeuwen om demonstraties en ‘inspraak’, maar zich als terroristische anti-democraten ontpoppen”. Ja, dat kan ik wel beamen, ik zou er zelf op de Universiteit in Nijmegen midden in terecht komen, waarna ik subiet besloot een streep onder mijn academische carrière te zetten.
In juni 1969 schrijft Brouwers over de houding van Jürgen Hillner (zo te lezen een aan grenzeloze zelfoverschatting lijdende blaaskaak) die literair werk naar het Duits vertaalde. Brouwers horende moet deze Hillner een onuitstaanbare kwast geweest zijn. In het verlengde van deze geschiedenis schrijft Brouwers: “Een behoorlijke polemiek schrijven kan ik niet…”. Nou, hier zat hij er echt helemaal naast: juist Brouwers wist de polemiek naar ongekende hoogtes te stuwen. En het fraaie is: hoe gedateerd ze ook mogen zijn, het blijft een intens genoegen Brouwers te lezen als hij kwaad is, als er weer eens een reputatie geknakt moest worden. Ronduit genieten. En opeens realiseer ik me dat ik nooit iets van Van Oorschot las, een nalatigheid die ik nu toch echt eens ongedaan moet maken want zoveel is zeker: van Oorschot kan schrijven! En ik keer terug naar deze fraaie briefwisseling tussen een schrijver vol zelftwijfel en een oudere uitgever die geregeld nuttige wenken te geven heeft.
Weer een vermaning van Van Oorschot: “Je bent te literair, te verliefd op beeldenrijkdom…”. Zelf was Van Oorschot geen veelschrijver. Ik heb nu wel zijn verzameld proza aangeschaft en koop wellicht ook zijn biografie, want door nooit iets van hem gelezen te hebben is mij wel iets moois ontgaan, denk ik. Dan is het 7 juli 1971 en eindelijk treffen de twee briefvrienden elkaar. Van Oorschot verlaat de volgende ochtend schielijk de woning van Brouwers en schrijft hem diezelfde dag nog: “Enfin, we hebben elkaar nu ontmoet. Het was helaas geen succes. Een beetje beschamend wél.” De antwoordbrief van Brouwers is helaas nooit gevonden. Wat er echt gebeurde zullen we nooit weten, de heren schijnen elkaar zelfs fysiek bejegend te hebben.
Als Van Oorschot voorstelt om een dikke schep zand over de ongelukkige ontmoeting te gooien stuurt Brouwers, die altijd alles en zelfs meer dan dat bewaarde, een antwoord dat echter niet bewaard is gebleven. Dat is toch merkwaardig! Gelukkig zetten de heren hun correspondentie wel voort. Van Oorschot hoopt dat Brouwers zijn brieven na ontvangst en lezing vernietigt, hij draagt hem zulks zelfs op. Daar heeft Brouwers zich gelukkig niets van aangetrokken. En dat liet hij Van Oorschot ook weten.
Heerlijk is de brief van Brouwers aan Van Oorschot, gedateerd 2 september 1974, waarin de eerste de laatste ernstige verwijten maakt over de gezapigheid die hij in het literaire blad Tirade, samengesteld en uitgegeven door van Oorschot, doorgaans aantreft. Brouwers ontploft hier bijkans, op de manier die ik zo mateloos bewonder in al zijn literaire polemieken later, omdat Van Oorschot het lef heeft hem, wie weet misschien wel terecht, te bekritiseren. Als Brouwers voorstelt zijn werk voortaan door van Oorschot te laten uitgeven antwoordt deze dat hij daar niet voor voelt omdat dat wel eens ten koste van hun vriendschap zou kunnen gaan. Een wijs antwoord want uit alles blijkt hoezeer deze beide mannen elkaar na aan het hart liggen. Dat mag je nooit op het spel zetten! Overigens zal Van Oorschot later wel vaker beweren dat juist Brouwers niet door hem uitgegeven zou willen worden maar dat is aantoonbaar onjuist.
Maar de vriendschap geraakt in zwaar weer. De ego’s botsen zonder dat precies duidelijk wordt waardoor dat werd veroorzaakt. Er ontstaan steeds grotere hiaten tussen de laatste brieven en kennelijk zijn er nogal wat brieven zoekgeraakt. De laatste brief van Geert Van Oorschot aan Jeroen Brouwers dateert van 27 april 1986. Hij overlijdt op 18 december 1987. Jeroen Brouwers moest zijn beste werk nog schrijven. Hoe voel je je wanneer een van je trouwste vrienden overlijdt nadat een mooie, diepe en lange vriendschap dood lijkt te zijn gebloed? Ik moet zeggen dat vooral Geert Van Oorschot mij in deze brieven beviel, indruk maakte. Een lieve man, eenzamer dan menigeen wist of zag, hunkerend naar geestverwantschap en vriendschap, een legendarisch uitgever bovendien.
Wat ik zo knap van Van Oorschot vind is dat hij al heel snel de literaire kwaliteiten van Jeroen Brouwers zag. Zo goed waren zijn eerste boeken niet. Joris Ockeloen heeft mij nooit kunnen bekoren net zo min als sommige latere romans zoals bijvoorbeeld Bittere bloemen of Datumloze dagen. Geheime kamers, Hout en Cliënt E. Busken daarentegen zijn in de Nederlandse literatuur dan weer ongeëvenaarde hoogtepunten. Maar de taalbeheersing van Brouwers en zijn stilistische vaardigheden zijn pas echt ongekend en van Oorschot zag dat feilloos in. Ik hoef hier verder geen lofzang op Jeroen Brouwers ten beste te geven en wil hier volstaan met de bewering dat hij met afstand de beste naoorlogse literator in de Nederlandse taal was. Er is niet één schrijver die aan hem kon tippen.
Wonderlijk hoe Van Oorschot, toch 31 jaar ouder, van meet af aan een gelijkgestemde ziel vindt in Jeroen Brouwers. Zelf schreef hij daarover: “Ik bedoel daarmee te zeggen dat ik het aan zekerheid grenzende gevoel heb dat ‘onze wortels’ in dezelfde grond steken.” Heerlijk om te lezen hoe zo’n vriendschap op papier ontstaat en zich steeds vaster nestelt in de zielen van de beide heren. Voor mij is dit literatuur van de hoogste orde, ik heb deze briefwisseling in één ruk uitgelezen en ik heb ervan genoten.
Enno Nuy
November 2024
2
Reageer op deze recensie