Hebban recensie
Een half boek te veel
Dodenboek begint daar waar Dans des doods eindigde. In een poging de aandacht af te leiden van het debacle van de gestolen diamanten, die in poedervorm werden terugbezorgd, besluit de directie van het New Yorkse museum voor natuurwetenschappen een in hun kelders liggend praalgraf van een Egyptische regent te heropenen voor het publiek. Het waarom voor het in de jaren 30 onverwacht hermetisch afsluiten van het graf, en de vreemde geruchten die in de wandelgangen van het museum de ronde doen over dit graf van Senef, worden straal genegeerd door de beslissingsnemers. Maar dan begint het één en ander fout te lopen.
Dit boek, het zevende met Pendergast in de hoofdrol, wordt door de schrijvers zelf de afsluiting van de Pendergast-trilogie genoemd, en volgt dus op respectievelijk Hellevuur en Dans des doods. Maar daar waar Aloysius, de goede broer, in de de vorige boeken de hoofdrol opeiste, moet hij het nu stellen met een bijrol. De nadruk ligt nu op Diogenes en, verrassend, Constance Greene, die we leren kennen als een sterke vrouw. En daarmee wint het boek aan kracht, want de bovenaardse alwetendheid en kundigheid van Aloysius, die mij nogal eens tegen de borst stootten, komen nu maar eens af en toe aan de oppervlakte.
Het eerste deel van het boek haalt dan ook een hoog niveau, met de voor dit schrijversduo vetrouwde ingrediënten: spanning en mysterie overgoten met een saus van wetenschappelijke achtergrond geserveerd in het Museum of Natural History van New York. En dat alles geschreven door twee geboren vertellers, die er telkens weer in slagen de lezer moeiteloos op sleeptouw te nemen.
Jammer genoeg slagen de schrijvers er niet in dit niveau tot op het eind vast te houden want de, op de achterflap aangekondigde, epische strijd tussen de gebroeders is een afknapper van jewelste. Hierdoor, en ondanks een sterke laatste zin, eindigt het boek in mineur, en blijft de lezer teleurgesteld achter.
Dit boek, het zevende met Pendergast in de hoofdrol, wordt door de schrijvers zelf de afsluiting van de Pendergast-trilogie genoemd, en volgt dus op respectievelijk Hellevuur en Dans des doods. Maar daar waar Aloysius, de goede broer, in de de vorige boeken de hoofdrol opeiste, moet hij het nu stellen met een bijrol. De nadruk ligt nu op Diogenes en, verrassend, Constance Greene, die we leren kennen als een sterke vrouw. En daarmee wint het boek aan kracht, want de bovenaardse alwetendheid en kundigheid van Aloysius, die mij nogal eens tegen de borst stootten, komen nu maar eens af en toe aan de oppervlakte.
Het eerste deel van het boek haalt dan ook een hoog niveau, met de voor dit schrijversduo vetrouwde ingrediënten: spanning en mysterie overgoten met een saus van wetenschappelijke achtergrond geserveerd in het Museum of Natural History van New York. En dat alles geschreven door twee geboren vertellers, die er telkens weer in slagen de lezer moeiteloos op sleeptouw te nemen.
Jammer genoeg slagen de schrijvers er niet in dit niveau tot op het eind vast te houden want de, op de achterflap aangekondigde, epische strijd tussen de gebroeders is een afknapper van jewelste. Hierdoor, en ondanks een sterke laatste zin, eindigt het boek in mineur, en blijft de lezer teleurgesteld achter.
1
Reageer op deze recensie