Sterk boek voor beginners dat de jonge schrijver niet genoeg uitdaagt
Als je als tiener begint aan het schrijven van je eerste serieuze verhaal, kun je het boek Hoe schrijf je fantasy en sciencefiction? van Martijn Lindeboom en Debbie van der Zande goed gebruiken. Het is ijzersterk opgebouwd, prettig geschreven en beslaat bijna het hele spectrum van het fantastische genre. (Hoewel er een paar grote namen uit fantasy- en sf-geschiedenis ontbreken: de onlangs overleden Tanith Lee bijvoorbeeld schitterde door afwezigheid.) Toch daagt het boek de jonge schrijver te weinig uit om creatief te worden.
Vanaf het begin van dit boek is duidelijk: dit is geschreven door mensen met ervaring. Zowel in lezen als in schrijven. Met schrijver Martijn Lindeboom en redacteur Debbie van der Zande aan het stuur is dat ook niet heel vreemd. Ze nemen met vertrouwen de beginnende genreschrijver bij de hand en leiden hem door de geschiedenis en vormen van de fantastiek, tot het bouwen van een eigen wereld, naar uiteindelijk het zelf schrijven. Heel prettig is dat ze daarbij ook de verschillen tussen de organische en gestructureerde schrijfstijl behandelen. Als jonge schrijver is het goed te weten dat een schrijfstijl zonder briefjes en aantekeningen even goed is als met. En dat de clichés van de sciencefiction en fantasy even op een rij worden gezet, is ook geen overbodige luxe.
De auteurs van dit boek richten zich op beginners in de fantastiek, maar ook echt op jonge schrijvers. Dat blijkt uit het benoemen van school en leraren en uit de verwijzingen naar niet alleen boeken, maar ook fantasy- en sf-films van de afgelopen decennia. Het boek is daarmee uitermate geschikt voor tieners, al zullen bij hen nog niet alle kwartjes vallen. Daarnaast is het boek op zo’n manier opgebouwd dat elk hoofdstuk los te lezen is, zodat iedereen er in kan vallen waar hij maar wil. Daardoor is dit boek voor alle schrijfervaringsniveaus als richtlijn te gebruiken bij het beginnen in dit genre. Wat nog leuk was geweest, was om wat meer verwijzingen naar andere Schrijfbibliotheek-boeken toe te voegen, zodat de lezers zich verder hadden kunnen verdiepen. Maar: klein leed.
Wat wel een pijnpunt was bij het lezen van dit boek, was de manier waarop de bestaande concepten binnen fantasy en sciencefiction voor het voetlicht kwamen. Weerwolven hebben altijd een verhoogde temperatuur, vampiers zijn bang voor kruizen en wijwater. Door het boek heen worden fantasy- en sf-concepten gepresenteerd alsof ze vaststaan. Terwijl de kracht van deze genres juist ligt in het idee dat niets vastligt, dat concepten oneindig flexibel zijn. Juist de oorspronkelijke kijk op een oeroud concept kan sciencefiction of fantasy heel sterk maken; denk aan de vampiers van Anne Rice, die eigenlijk best graag kijken naar kruizen. En ook de Schijfwereld van Terry Pratchett, veelvuldig aangehaald door de auteurs, maakt graag gebruik van de flexibiliteit van fantasy-concepten.
Overigens zeggen ook Lindeboom en Van der Zande: “Neem niet klakkeloos andermans ideeën over, maar neem ze in overweging en pas ze op jouw manier toe.” En: “Je mag zo gek zijn als je wilt, als je verhaal intern maar consistent is.” Dat sentiment voert echter niet de boventoon, waardoor het boek zo nu en dan wat al te stellig de ‘regels’ van fantasy en sciencefiction presenteert. Daarmee nodigt het de beginnende schrijver niet meteen uit om van de gebaande paden af te wijken. Het was prettig geweest als het boek in zijn geheel hier wat meer de nadruk op had gelegd. Het is immers juist het gebrek aan ‘lef’ dat bij menige schrijfwedstrijd onderwerp is van kritiek. En hoewel de auteurs de beginnende schrijver bij de start en het einde van het boek uitnodigen om verder te kijken dan zijn neus lang is, lijkt het midden dat gedeeltelijk tegen te spreken.
Ondank deze kritiek is dit boek zeker aan te raden. Wil je je bewust worden van de regels voordat je die – zoals het boek schrijft – “op geniale wijze gaat overtreden”, dan is Hoe schrijf je fantasy en sciencefiction? onmisbaar in je boekenkast.
Reageer op deze recensie