Lezersrecensie
Prachtige historische roman
’De smeekbede’ is het verhaal van Dédé/’Willemien’ van Kelderman, een slaafgemaakte vrouw die werkt op Surinaamse plantages. We zien haar opgroeien van jong meisje tot aan haar laatste dagen, als zij de negentig is gepasseerd. Ooit is haar moeder als zoutwaterneger – ‘verse’ slaven – uit Afrika naar Suriname gehaald. Het verhaal speelt zich grotendeels in de tweede helft van de achttiende eeuw af. De achternaam van Dédé is een flexibele: zij is in bezit van de Utrechtse jurist Engelbert Kelderman.
Engelbert Kelderman verneemt van zijn vrienden dat er in Suriname goud geld te verdienen is. Het beheer van een of meerdere plantages of – beter nog – het bezit ervan, is de snelste manier om rijk te worden. Hij besluit de stoute schoenen aan te trekken en laat vrouw en (drie) kinderen achter in Vianen. Een aantal plantages zal hij in Suriname besturen, waarbij hij zich vooral toelegt of plantage Portorico. Daar gaat hij wonen.
Als het jonge meisje Dédé eens moet bijspringen in de keuken, blijkt dat zij al snel goed kan koken. Dat bespaart haar het zware veldwerk. Wanneer zij verliefd wordt op de zeven jaar oudere Quassi en na drie onvoldragen zwangerschappen zoon Antó wordt geboren, lijkt hun leven volmaakt, voor zover mogelijk onder de gegeven omstandigheden. Aan dat geluk komt echter weldra een einde.
Na de komst van Engelbert is het leven van de slaven iets minder onvoorspelbaar. In geval Engelbert in de buurt is, is de kans kleiner dat de blankofficier hen zweept of erger. Vanuit een diepgewortelde geloofsovertuiging vindt Engelbert dat ieder mens als gelijke behandeld dient te worden, al kent ‘gelijke’ twee zeer uiteenlopende gradaties. In verhouding met andere plantagehouders kan de man echter als mild worden omschreven. Het leven blijft echter voor veel slaafgemaakten een hel.
“De vrouw was uitgeblust, haar vuur gedoofd, haar geest geknapt, haar lichaam ingestort en verkruimeld. Niet vermangeld door het molenrad, niet verdronken in zee of in een sloot, niet kapotgeslagen en leeggebloed, maar simpelweg uitgewrongen.”
Meerdere familieleden van Kelderman komen over naar Suriname, al blijven zijn vrouw Antoinette en hun kinderen in Nederland achter. De familie krijgt het zwaar te verduren en in 1788 verhuist Engelbert terug naar Nederland. Zijn zoon Gerard neemt zijn taken in Suriname over. Gerard is een dromer, een heel ander typ dan zijn doortastende, branieachtige kameraad Jan Kuvel. Al decennia zijn de kookkunsten van ‘Willemien’ vermaard, zij blijft in al die jaren de scepter over de keuken zwaaien. Ook zij zal op zeker moment naar Nederland afreizen, waar zij ruim twee jaar als kokkin van een nichtje van Kelderman functioneert. Dédé leert Antoinette kennen en verbaast zich erover dat de vrouw haar nagenoeg als een gelijke behandelt. Dit tot groot ongenoegen van haar vriendinnen. Als zij weer terugkeert naar Suriname, bevreesd of zij haar zoon Antó daar nog zal aantreffen of niet, heeft zij een manumissie bij zich. Deze vrijbrief is haar belangrijkste bezit: eindelijk is zij vrijgemaakt. Of dat in de Surinaamse praktijk daadwerkelijk de verwachte gevolgen zal hebben, zal zij eerst moeten bevechten.
Met ‘De smeekbede’ heeft Damen een prachtige historische roman geschreven die een realistische kijk geeft op zowel de slaventochten als het leven op de verschillende plantages. Opkomst en ondergang van Nederlandse families, dood en verderf onder slaven en blanken. Verwacht geen boek waarin vooral met het vingertje gezwaaid wordt. Voor zover mogelijk probeert Damen een genuanceerde kijk te geven op het leven van Dédé. Het boek is gebaseerd op een brief van Dédé aan haar voormalig eigenaar in Utrecht, een brief die in 1988 werd ontdekt. Buiten het feit dat het een leerzaam verhaal is, is het een genot om te lezen, ook door de gebezigde historische terminologie die Damen hanteert in de beschrijving van de dagelijkse gang van zaken.
Engelbert Kelderman verneemt van zijn vrienden dat er in Suriname goud geld te verdienen is. Het beheer van een of meerdere plantages of – beter nog – het bezit ervan, is de snelste manier om rijk te worden. Hij besluit de stoute schoenen aan te trekken en laat vrouw en (drie) kinderen achter in Vianen. Een aantal plantages zal hij in Suriname besturen, waarbij hij zich vooral toelegt of plantage Portorico. Daar gaat hij wonen.
Als het jonge meisje Dédé eens moet bijspringen in de keuken, blijkt dat zij al snel goed kan koken. Dat bespaart haar het zware veldwerk. Wanneer zij verliefd wordt op de zeven jaar oudere Quassi en na drie onvoldragen zwangerschappen zoon Antó wordt geboren, lijkt hun leven volmaakt, voor zover mogelijk onder de gegeven omstandigheden. Aan dat geluk komt echter weldra een einde.
Na de komst van Engelbert is het leven van de slaven iets minder onvoorspelbaar. In geval Engelbert in de buurt is, is de kans kleiner dat de blankofficier hen zweept of erger. Vanuit een diepgewortelde geloofsovertuiging vindt Engelbert dat ieder mens als gelijke behandeld dient te worden, al kent ‘gelijke’ twee zeer uiteenlopende gradaties. In verhouding met andere plantagehouders kan de man echter als mild worden omschreven. Het leven blijft echter voor veel slaafgemaakten een hel.
“De vrouw was uitgeblust, haar vuur gedoofd, haar geest geknapt, haar lichaam ingestort en verkruimeld. Niet vermangeld door het molenrad, niet verdronken in zee of in een sloot, niet kapotgeslagen en leeggebloed, maar simpelweg uitgewrongen.”
Meerdere familieleden van Kelderman komen over naar Suriname, al blijven zijn vrouw Antoinette en hun kinderen in Nederland achter. De familie krijgt het zwaar te verduren en in 1788 verhuist Engelbert terug naar Nederland. Zijn zoon Gerard neemt zijn taken in Suriname over. Gerard is een dromer, een heel ander typ dan zijn doortastende, branieachtige kameraad Jan Kuvel. Al decennia zijn de kookkunsten van ‘Willemien’ vermaard, zij blijft in al die jaren de scepter over de keuken zwaaien. Ook zij zal op zeker moment naar Nederland afreizen, waar zij ruim twee jaar als kokkin van een nichtje van Kelderman functioneert. Dédé leert Antoinette kennen en verbaast zich erover dat de vrouw haar nagenoeg als een gelijke behandelt. Dit tot groot ongenoegen van haar vriendinnen. Als zij weer terugkeert naar Suriname, bevreesd of zij haar zoon Antó daar nog zal aantreffen of niet, heeft zij een manumissie bij zich. Deze vrijbrief is haar belangrijkste bezit: eindelijk is zij vrijgemaakt. Of dat in de Surinaamse praktijk daadwerkelijk de verwachte gevolgen zal hebben, zal zij eerst moeten bevechten.
Met ‘De smeekbede’ heeft Damen een prachtige historische roman geschreven die een realistische kijk geeft op zowel de slaventochten als het leven op de verschillende plantages. Opkomst en ondergang van Nederlandse families, dood en verderf onder slaven en blanken. Verwacht geen boek waarin vooral met het vingertje gezwaaid wordt. Voor zover mogelijk probeert Damen een genuanceerde kijk te geven op het leven van Dédé. Het boek is gebaseerd op een brief van Dédé aan haar voormalig eigenaar in Utrecht, een brief die in 1988 werd ontdekt. Buiten het feit dat het een leerzaam verhaal is, is het een genot om te lezen, ook door de gebezigde historische terminologie die Damen hanteert in de beschrijving van de dagelijkse gang van zaken.
1
Reageer op deze recensie