Lezersrecensie
Ouwelvretende bedpissers
1952 Een vijfenzestigjarige vrouw struint door winters Londen. Ooit was deze Ierse Molly Allgood een gevierd actrice, nu weet zij de eindjes amper aan elkaar te knopen, al zijn er steeds weer geitenpaadjes om haar levenselixer te bemachtigen: sterke drank. Slechts een enkeling kan zich haar faam nog herinneren. Bovendien worden Ieren in het Londen van die jaren gediscrimineerd, zoals valt op te maken uit een bord in een etalage:
NETTE TWEEPERSOONSKAMER TE HUUR
(ALLEEN ECHTPAREN)
GEEN ZWARTEN
GEEN IEREN
GEEN HONDEN
De katholieke Molly groeit op in de achterbuurten van Dublin. Als negentienjarige maakt zij kennis met toneel. Niet veel later staat zij zelf op de planken. Ze vat genegenheid op voor de huisschrijver van het theater waaraan zij verbonden is, de eveneens Ierse John Synge. Deze protestantse man is zesendertig en woont bij zijn moeder in het rijke deel van Dublin, Kingstown. Gezien zijn karige salaris kan hij zich geen eigen huishouden veroorloven. Moeder is echter op leeftijd, en er is sprake van een fortuin. Dat kan hij alleen verdienen als hij al moeders wensen vervult. Het is John er daarom alles aan gelegen zijn relatie met Molly, uit dat totaal andere milieu, voor haar verborgen te houden. Ook in haar omgeving oordeelt men hard. Nog steeds hoort zij de beledigingen die men haar nariep.
“De scharrel van dat protestantse jong. De hoer van die fabulant uit Kingstown.”
Het kan de geliefden nauwelijks deren, al verlangt het ‘wisselkind’ zoals John haar noemt, meer en meer naar een huwelijk en een gezamenlijk gezinsleven. Hij dient echter rekening te houden met zijn godvruchtige moeder. Zit er niet een kern van waarheid in het gezegde ‘twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen’? Tijdens een wandeling spreekt Molly haar wens uit te willen trouwen. John probeert haar af te wimpelen:
“ ‘Nou ja, wat is het huwelijk anders dan de ultieme erkenning dat je ouders gelijk hadden? Het is de meest akelige wijze waarop de maatschappij de natuurlijke aandrang reguleert.’
‘De natuurlijke aandrang?’
‘Wel. Hoe zou je het anders willen noemen.’
‘Ik heb het van alles horen noemen. Bijvoorbeeld “liefde”, John.’
‘Ach, ja… de liefde. Dat waar ieder naaistertje van droomt.’ ”
Voor Molly is de maat vol. Niet lang daarna zal zij in Amerika stralen.
Joseph O’Connor (Dublin, 1963) debuteerde in 1991 met zijn roman Cowboys and Indians. Tot en met 2023 volgden nog zeventien romans evenals een aantal essays, toneelstukken en filmscripts. Vaak heeft zijn werk een historisch karakter. Hij ontving verschillende literaire prijzen en onderscheidingen.
Hoe serieus het onderwerp ook, O’Connor weet er altijd een vleugje humor doorheen te vlechten. Vaak door metaforen, regelmatig door onverbloemd taalgebruik van een van zijn karakters.
“Maar wat wil je, een echte Schot, hè. Die lullen de verf van de muren.”
Of zoals Molly’s moeder zegt: “ ‘Je ken in deze buurt niks los laten slingeren, meneer Synge. Ze jatten hier de melk nog uit je thee en verkopen ’m je dan terug.’ ”
Molly heeft het dan ook van geen vreemde als zij haar landgenoten karakteriseert:
“Mijn naam is Molly Allgood. Ik kom uit Mary Street en je mag mijn reet likken. Stelletje rozenkrans mummelende, dubbelhartige, de bisschop in zijn kont kruipende, slap lullende, ouwelvretende, schijnheilige bedpissers.”
Bij schrijfcursussen leert men je zo min mogelijk bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken, maar als je zo’n zin leest, besef je dat regels er zijn om overtreden te worden.
NETTE TWEEPERSOONSKAMER TE HUUR
(ALLEEN ECHTPAREN)
GEEN ZWARTEN
GEEN IEREN
GEEN HONDEN
De katholieke Molly groeit op in de achterbuurten van Dublin. Als negentienjarige maakt zij kennis met toneel. Niet veel later staat zij zelf op de planken. Ze vat genegenheid op voor de huisschrijver van het theater waaraan zij verbonden is, de eveneens Ierse John Synge. Deze protestantse man is zesendertig en woont bij zijn moeder in het rijke deel van Dublin, Kingstown. Gezien zijn karige salaris kan hij zich geen eigen huishouden veroorloven. Moeder is echter op leeftijd, en er is sprake van een fortuin. Dat kan hij alleen verdienen als hij al moeders wensen vervult. Het is John er daarom alles aan gelegen zijn relatie met Molly, uit dat totaal andere milieu, voor haar verborgen te houden. Ook in haar omgeving oordeelt men hard. Nog steeds hoort zij de beledigingen die men haar nariep.
“De scharrel van dat protestantse jong. De hoer van die fabulant uit Kingstown.”
Het kan de geliefden nauwelijks deren, al verlangt het ‘wisselkind’ zoals John haar noemt, meer en meer naar een huwelijk en een gezamenlijk gezinsleven. Hij dient echter rekening te houden met zijn godvruchtige moeder. Zit er niet een kern van waarheid in het gezegde ‘twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen’? Tijdens een wandeling spreekt Molly haar wens uit te willen trouwen. John probeert haar af te wimpelen:
“ ‘Nou ja, wat is het huwelijk anders dan de ultieme erkenning dat je ouders gelijk hadden? Het is de meest akelige wijze waarop de maatschappij de natuurlijke aandrang reguleert.’
‘De natuurlijke aandrang?’
‘Wel. Hoe zou je het anders willen noemen.’
‘Ik heb het van alles horen noemen. Bijvoorbeeld “liefde”, John.’
‘Ach, ja… de liefde. Dat waar ieder naaistertje van droomt.’ ”
Voor Molly is de maat vol. Niet lang daarna zal zij in Amerika stralen.
Joseph O’Connor (Dublin, 1963) debuteerde in 1991 met zijn roman Cowboys and Indians. Tot en met 2023 volgden nog zeventien romans evenals een aantal essays, toneelstukken en filmscripts. Vaak heeft zijn werk een historisch karakter. Hij ontving verschillende literaire prijzen en onderscheidingen.
Hoe serieus het onderwerp ook, O’Connor weet er altijd een vleugje humor doorheen te vlechten. Vaak door metaforen, regelmatig door onverbloemd taalgebruik van een van zijn karakters.
“Maar wat wil je, een echte Schot, hè. Die lullen de verf van de muren.”
Of zoals Molly’s moeder zegt: “ ‘Je ken in deze buurt niks los laten slingeren, meneer Synge. Ze jatten hier de melk nog uit je thee en verkopen ’m je dan terug.’ ”
Molly heeft het dan ook van geen vreemde als zij haar landgenoten karakteriseert:
“Mijn naam is Molly Allgood. Ik kom uit Mary Street en je mag mijn reet likken. Stelletje rozenkrans mummelende, dubbelhartige, de bisschop in zijn kont kruipende, slap lullende, ouwelvretende, schijnheilige bedpissers.”
Bij schrijfcursussen leert men je zo min mogelijk bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken, maar als je zo’n zin leest, besef je dat regels er zijn om overtreden te worden.
1
Reageer op deze recensie