Waar begint de poëzie?
Waar begint de poëzie? vroeg ik mij af toen ik het zoveelste slechte gedicht in Daar begint de poëzie las. Wat bezielde de jury? Joke van Leeuwen, Rob Schouten, Jannah Loontjens en David Troch waren immers niet de minsten. Even twijfelde ik aan mijn kritiek. Pas toen ook andere dichters en schrijvers mij vol verbazing aanspraken over de inhoud van deze bloemlezing, wist ik dat ik gelijk had. Hier was iets volledig misgegaan.
Laten we bij het begin beginnen. De Turing Gedichtenwedstrijd beleefde zijn vijfde editie, nog steeds werden dichters anoniem, dus louter op basis van hun gedichten beoordeeld. De prijs van 10.000 euro leverde een ware tsunami aan inzendingen op. 3.029 dichters stuurden maar liefst 9.835 gedichten op en wellicht is daardoor de paniek ontstaan. Bijna 10.000 gedichten lees je immers niet op een regenachtige zondag weg. Of is dit juist wel het geval geweest? Heeft de jury een greep in de berg ‘poëzie’ gedaan en er vervolgens de beste uit gekozen. Want als dit de beste gedichten zijn uit 10.000 inzendingen is het slecht gesteld met de kwaliteit van de beginnende dichter.
Tenminste… als daarvan sprake was. Want er staan een paar klinkende namen tussen de 100 uitverkorenen, namelijk: Alexis de Roode, Ingmar Heytze en Luuk Gruwez. Alleen de eerste twee kwamen voor in het lijstje van de 20 beste dichters in deze bundel. Gruwez niet, die kon niet op tegen het geweld van de andere aanstormende dichters. Althans volgens de jury… Maar er valt meer op aan de voor deze bundel gekozen dichters. Wie meer dan één gedicht in deze bundel heeft, hoort meestal niet bij de beste 20. Alleen Wout Waanders en Erwin Steyaert (die 7 gedichten inzond) wisten zich onder die beste 20 te plaatsen. Maar hoe zat het met Martijn Benders, Annemarie de Kok, Luc C. Martens, Paul Rigolle en Kate Schlingemann die allemaal met 2 of meer gedichten in Daar begint de poëzie staan. Wat zegt hun vermelding als geen van hen bij de eerste 20 zaten? Op grond van wat zijn uiteindelijk de 3 winnaars gekozen? Blijkbaar waren ze beter dan Gruwez, Heytze en De Roode (en dat is niet het enige waar ik aan twijfel) . Misschien biedt het juryrapport een antwoord op al deze vragen. Twee regels daarvan geven mij al enig inzicht.
‘Er was niet een gedicht dat zonder meer ver boven de andere uitstak.’
‘Werk er nog wat langer aan…’
Dat laatste was een gedachte van de jury tijdens het lezen van de gedichten. Hadden ze maar aan deze gedachte toegegeven. Dan had deze bundel er heel anders uitgezien. Ik moet er niet aan denken dat een beginnende dichter het idee krijgt dat dit de poëzie anno 2014 is. Vooral omdat een deel van de inzendingen helemaal geen poëzie is. Of moet ik uit deze bundel concluderen dat het Zeer Korte Verhaal tegenwoordig tot de poëzie behoort. De bijdrage van Adriaenssens, Drenth, Spoelstra en Verhaaren horen, door gebrek aan poëtische inhoud, niet in de bundel thuis. En dan zijn er nog andere irritaties. Neem de verwijzingen naar literatuur en kunst, het ‘Jongens waren we’ citeren, namen als Nabokov, Charms, Kafka, Bacon en Plath noemen, de opsommingen die een gedicht moeten vormen in ‘Teylers Museum’… De gedachte dat een gedicht daardoor literair wordt, is een vreemde illusie. Het totale gebrek aan een eigen stem in vrijwel alle gedichten deed mij vrezen voor de invulling van het woord poëzie bij de dichters in Daar begint de poëzie. Het gedicht ‘Moderne kunst’ bevestigde die angst. Burgerlijker en meer jaren vijftig qua gedachtegang kan ik mij een gedicht nauwelijks voorstellen.
Moderne kunst
Geef de cactus een scheerbeurt, maak
een handtas van je kat en kras een ster op de huid
van je buik rond je navel.
De wereld is je bioscoop met de zon
in het plafond. Span een touw door de zalen en
streep de regels door.
Wandel door de dalen om je pad vast te leggen
vang de bliksem op staven en graaf een meer
in spiraalvorm.
Bouw een leistenen iglo, stuur een lijkkoets op pad
met vier zwarte paarden, en vergeet vooral niet
het aan de haas te verklaren.
Dat moderne kunst tegenwoordig onder vuur moet liggen, is al merkwaardig genoeg. Dat een jury van goede dichters zulk gezwatel voor poëzie door laat gaan is een gotspe. Zagen ze het soms als sarcasme van de dichter? Ook dan is het slechts goed voor de prullenbak.
En tot slot de winnaars Jan-Willem Dijk, Sven Eugeen Cooremans en Mieke van Zonneveld. Wanneer ik uit deze drie moet kiezen is Jan-Willem Dijk de beste met zijn ‘Stenenkamer’. Cooremans een goede tweede en Mieke zeker geen derde. Van het prijswinnende gedicht kan ik geen chocola maken. De titel van het gedicht verwoordt mijn oordeel: ‘Nee’. Het is meer proza dan poëzie en dat wat rijmt, ook al is het binnenrijm, zorgt nergens voor een verrassing. Liever lees ik Jan-Willem Dijk met
Stenenkame
als ik ergens met alleen maar stenen ben
probeer ik een van hen te worden
ruimte raakt al snel te vol
als er iets in zit wat zich kan bewegen
in deze kamer heersten de stenen al lang
voordat ik binnenkwam, het licht werd uitgeknipt
de deur dichtgedaan
heel stil lig ik onder vreemde lakens
sommige stenen zijn ook stil, andere maken veel lawaai
in een ruimte waar ik als enige achterblijf
zijn dingen zoals ik ze met mezelf heb afgesproken
Reageer op deze recensie