Lezersrecensie
zeven levens, honderdvijftig jaar
“Ik woon in een flatgebouw in de stad Reykjavik en de flat is de hoogste in een rij van vier.” Schuin tegenover die flat ligt een winkel met boven de deur “een van de wereldwonderen, een verlichte reuzenschaar ter grootte van een auto, zo niet een auto dan wel een krokodil.”
Wanneer de ik-persoon, inmiddels bijna veertig op zijn jeugd terugkijkt ziet hij in een droom “de reuzenschaar diep in de nevel van de tijd knippen … De schaar knipt de troffel van mijn vader, knipt zelfs mij, gebogen over de tinnen soldaatjes op de vloer in de woonkamer, ze knipt een vrouw die uit de slaapkamer komt, knipt Pétur met zijn gevoelige handen en de twee broers, ze knipt overgrootmoeder met haar hoofd als een aardappel, ze knipt en knipt, ze knipt mijn moeder die mij met vreselijke pijnen ter wereld bracht, ze knipt mijn vader die de helling van Skaftahlid omlaaggaat, ze knipt mijn opa die de verfladder opstelt en oma, die een Noorse was, ze knipt sneller en sneller, knipt de Vesturgata en overgrootmoeder die zeventien jaar is en geurt als een berghelling vol heidekruid, ze knipt en knipt in de nevel van de tijd, sneller en sneller, ze knipt Snaefellsnes, een zeeman met rood haar, een groot zakenman, een souterrain, ze knipt overgrootvader uit de tijd.”
Dat is in het kort waar ‘Het geknetter in de sterren’ over gaat, in de resterende 200 pagina’s schetst Jón Kalman Stefánsson op zijn geheel eigen, zéér poëtische wijze de levens van ‘ik’ en ‘grootvader’.
De zevenjarige ‘ik’ voert hele gesprekken met zijn tinnen soldaatjes, maar er zijn veel meer dingen die tegen hem praten, de straten, de sterren, de kalender “met zijn gemurmel vol leedvermaak” die giechelt, kwebbelt en hem uitlacht. Zijn rustige leven verandert op slag “op die lenteochtend toen een vrouw uit de slaapkamer van mijn vader kwam en in de keuken verdween.” Dat wordt al snel ‘stiefmoeder’, een vrouw van weinig woorden, haar zwijgen “is een gigantische oceaan die moeilijk over is te steken” en als ze knikt “voelt het aan alsof ze een toespraak heeft gehouden.”
Hoe het leven van ‘ik’ in de daaropvolgende twee jaar verloopt wordt afgewisseld met het verhaal over ‘overgrootvader’, ‘overgrootmoeder’ en hun vier kinderen. Hun leven verloopt zeer onstuimig, ‘overgrootvader’ heeft vaak grootse plannen die net zo vaak op niets uitlopen. Hij bouwt iets op, raakt door een onbenulligheid aan de drank, verliest alles maar krabbelt ook elke keer weer op.
Door deze twee verhalen heen meandert het verhaal over de vader en moeder van ‘ik’ en werpt de oudere ik af en toe een blik naar binnen door een raam, “Ik heb onder dit raam gestaan op zoek naar mijn afkomst, op zoek naar iets tastbaars of iets betrouwbaars om op te staan, terwijl de aarde met een snelheid van zoveel duizend kilometer door het zwarte heelal raast, maar ik heb niet veel anders gevonden dan flarden van eindeloze verhalen, niet veel meer dan een constant babbelend zolderraam uit een verleden.”
Het verhaal over “zeven levens, honderdvijftig jaar”, levens die “niet eens een komma in de geschiedenis” zijn eindigt met “Ik heb natuurlijk de hele taal uit de kast moeten halen om zo goed als het ging over hen te vertellen. En gauw is er niets meer wat aan hen herinnert, behalve een schelp en een steen die op een klein mensje lijkt. Op een dag ga ik met die twee dingen naar Snaefellsnes en leg ze op hun plek terug: de steen op een heuvel, de schelp in zee. ‘Bedankt voor het lenen’, zeg ik.”
PS: er zitten enkele verwijzingen in het boek naar een ander boek van Stefánsson, ‘Het verhaal van Asta’.
- opa, die schilder is, valt (in Noorwegen) van een ladder en overlijdt
- er is iemand op de vlucht, “zoals onze vermaledijde moeder”
- opa heeft een jongere broer die dichter is
Wanneer de ik-persoon, inmiddels bijna veertig op zijn jeugd terugkijkt ziet hij in een droom “de reuzenschaar diep in de nevel van de tijd knippen … De schaar knipt de troffel van mijn vader, knipt zelfs mij, gebogen over de tinnen soldaatjes op de vloer in de woonkamer, ze knipt een vrouw die uit de slaapkamer komt, knipt Pétur met zijn gevoelige handen en de twee broers, ze knipt overgrootmoeder met haar hoofd als een aardappel, ze knipt en knipt, ze knipt mijn moeder die mij met vreselijke pijnen ter wereld bracht, ze knipt mijn vader die de helling van Skaftahlid omlaaggaat, ze knipt mijn opa die de verfladder opstelt en oma, die een Noorse was, ze knipt sneller en sneller, knipt de Vesturgata en overgrootmoeder die zeventien jaar is en geurt als een berghelling vol heidekruid, ze knipt en knipt in de nevel van de tijd, sneller en sneller, ze knipt Snaefellsnes, een zeeman met rood haar, een groot zakenman, een souterrain, ze knipt overgrootvader uit de tijd.”
Dat is in het kort waar ‘Het geknetter in de sterren’ over gaat, in de resterende 200 pagina’s schetst Jón Kalman Stefánsson op zijn geheel eigen, zéér poëtische wijze de levens van ‘ik’ en ‘grootvader’.
De zevenjarige ‘ik’ voert hele gesprekken met zijn tinnen soldaatjes, maar er zijn veel meer dingen die tegen hem praten, de straten, de sterren, de kalender “met zijn gemurmel vol leedvermaak” die giechelt, kwebbelt en hem uitlacht. Zijn rustige leven verandert op slag “op die lenteochtend toen een vrouw uit de slaapkamer van mijn vader kwam en in de keuken verdween.” Dat wordt al snel ‘stiefmoeder’, een vrouw van weinig woorden, haar zwijgen “is een gigantische oceaan die moeilijk over is te steken” en als ze knikt “voelt het aan alsof ze een toespraak heeft gehouden.”
Hoe het leven van ‘ik’ in de daaropvolgende twee jaar verloopt wordt afgewisseld met het verhaal over ‘overgrootvader’, ‘overgrootmoeder’ en hun vier kinderen. Hun leven verloopt zeer onstuimig, ‘overgrootvader’ heeft vaak grootse plannen die net zo vaak op niets uitlopen. Hij bouwt iets op, raakt door een onbenulligheid aan de drank, verliest alles maar krabbelt ook elke keer weer op.
Door deze twee verhalen heen meandert het verhaal over de vader en moeder van ‘ik’ en werpt de oudere ik af en toe een blik naar binnen door een raam, “Ik heb onder dit raam gestaan op zoek naar mijn afkomst, op zoek naar iets tastbaars of iets betrouwbaars om op te staan, terwijl de aarde met een snelheid van zoveel duizend kilometer door het zwarte heelal raast, maar ik heb niet veel anders gevonden dan flarden van eindeloze verhalen, niet veel meer dan een constant babbelend zolderraam uit een verleden.”
Het verhaal over “zeven levens, honderdvijftig jaar”, levens die “niet eens een komma in de geschiedenis” zijn eindigt met “Ik heb natuurlijk de hele taal uit de kast moeten halen om zo goed als het ging over hen te vertellen. En gauw is er niets meer wat aan hen herinnert, behalve een schelp en een steen die op een klein mensje lijkt. Op een dag ga ik met die twee dingen naar Snaefellsnes en leg ze op hun plek terug: de steen op een heuvel, de schelp in zee. ‘Bedankt voor het lenen’, zeg ik.”
PS: er zitten enkele verwijzingen in het boek naar een ander boek van Stefánsson, ‘Het verhaal van Asta’.
- opa, die schilder is, valt (in Noorwegen) van een ladder en overlijdt
- er is iemand op de vlucht, “zoals onze vermaledijde moeder”
- opa heeft een jongere broer die dichter is
2
Reageer op deze recensie