Lezersrecensie
Soms spelen onze hersenen een spel met ons
“Deze dag is voorbij.”, met deze woorden eindigt de roman Zaterdag van Ian McEwan. In de voorgaande 324 pagina’s heeft hij zéér gedetailleerd één zaterdag uit het leven van hersenchirurg Henry Perowne beschreven.
McEwan beschrijft niet alleen in detail een reeks neurologische aandoeningen die Perowne operatief probeert te verhelpen, maar ook zijn gedachten tijdens de squashpartij met collega-anesthesist Jay Strauss, zijn bezoek aan zijn moeder en aan een repetitie van de bluesband van zijn zoon Theo en de discussies die hij met Jay en zijn dochter Daisy voert over de grote vredesdemonstratie en over de noodzakelijkheid van een inval in het Irak van Saddam Hoessein.
Tijdens het lezen voelde ikzelf me enigszins verloren in al die details. Dat was misschien wel hetzelfde gevoel als dat wat Perowne heeft bij het lezen van de boeken die zijn dochter hem aanbeveelt of de gedichten die zij schrijft. “Toch heeft Henry onder leiding van Daisy de hele Anna Karenina en Madame Bovary gelezen, twee erkende meesterwerken. Ten koste van een vertraging van zijn geestesprocessen en vele uren van zijn waardevolle tijd heeft hij zich gewijd aan de wisselende verwikkelingen van deze veredelde sprookjes. Wat heeft hij er al met al van opgestoken? Dat overspel begrijpelijk maar verkeerd is, dat negentiendeëeuwse vrouwen het er maar moeilijk mee hadden, dat Moskou en het Russische platteland en de Franse provincie eens zo en niet anders waren. Als het geniale in het detail school, zoals Daisy zei, dan werd hij er niet door beroerd. De details waren wel treffend en overtuigend, maar ook weer niet zo heel moeilijk te verzamelen als je een beetje oplette en het geduld had om ze allemaal op te schrijven. Deze boeken waren het product van gestage, ambachtelijke vergaring.” Nog minder is Perowne gecharmeerd van de “zogeheten magische realisten die ze in haar laatste studiejaar als onderwerp verkoos. […] Niet één keer haalde hij het einde van die ergerlijke brouwsels. […] Tot nu toe hebben Daisy’s leeslijsten hem ervan overtuigd dat romans menselijk te zeer tekortschieten, te veel uitweiden en te ongericht te werk gaan om ongecompliceerde verwondering te wekken over de grootsheid van het menselijk vernuft, van het onmogelijke dat met oogverblindend resultaat is verricht.”
Gedurende deze zaterdag in februari spelen de ontmoetingen met de kleine crimineel Baxter een grote rol. Tijdens de eerste, in de ochtend in University Street redt Perowne zich eruit door zijn kennis. Het valt hem op dat de manier waarop Baxter zich gedraagt duidt op een neurologische aandoening. “Zelfs als hij zich verbaasd naar Baxter keert en zelfs als hij ziet, of voelt, wat er met zo’n vaart op hem af komt, blijft in een deel van zijn gedachten de diagnosticus nuchter doorzeuren: povere zelfbeheersing, emotionele labiliteit, ontvlambaar karakter, suggestief voor een verminderde GABA-concentratie bij de juiste bindingsplaatsen van neuronen in het striatum. En dit betekent onherroepelijk weer de verminderde aanwezigheid van twee enzymen in het striatum en laterale pallidum - glutaminezuurdecarboxylase en acetylcholinetransferase.”
Er ontspant zich een discussie tussen de twee mannen waarin Baxter blijk geeft goed te weten wat hem mankeert en dat er weinig uitzicht is op een succesvolle behandeling. Perowne weet hem echter te overbluffen waarbij hij Baxter valse hoop geeft door hem te vertellen over een nieuwe behandelmethode.
De tweede ontmoeting, ‘s avonds, vindt plaats als ze met het hele gezin, Perowne, zijn vrouw Rosalind, zijn zoon en dochter en zijn schoonvader bijeen zijn voor een etentje en Baxter hun huis binnendringt. Hij komt verhaal halen. Door zijn kwaal heeft hij last van onvoorspelbare stemmingswisselingen waardoor hij het ene moment iemand zonder scrupules een mes op de keel kan zetten en een paar tellen later hevig ontroerd kan raken door een gedicht. “Het is moeilijk te zeggen, want zijn gezicht beweegt altijd, maar Baxter lijkt plotseling in vervoering. Zijn rechterhand is weg van Rosalinds schouder en het mes zit alweer in zijn zak.”
Deze keer is het niet zijn kennis maar geweld waardoor Henry en zijn gezin het er redelijk ongeschonden vanaf brengen. Dit in tegenstelling tot Baxter die zwaar gewond afgevoerd wordt naar het ziekenhuis.
Niet heel veel later gaat de telefoon in huize Perowne en ontwikkelt zich het volgende gesprek;
‘Henry? Ben jij dat, Henry?’
‘Oh, Jay. Ja.’
‘Luister. We hebben een extraduraal, een man, midden twintig, van de trap gevallen. Sally Madden is een uur geleden met griep naar huis gegaan, dus heb ik Rodney hier. Die knul is slim, en hij is goed en hij wil jou hier niet hebben. Maar Henry, het is wel een depressiefractuur pal boven de sinus.’
Perowne schraapt zijn keel. ‘Drassige zwelling?’
‘De spijker op zijn kop. Daarom bemoei ik me ermee. Ik heb onervaren chirurgen de sinus zien scheuren als ze het bot optilden, met vier liter bloed op de grond. Ik wil een oude rot hier en jij bent de dichtstbijzijnde. En je bent ook nog eens de beste.’
[…]
‘Henry? Ben je daar nog?’
‘Ik kom eraan.’
De derde ‘ontmoeting’ vindt hierdoor plaats op de OK. Samen met zijn team verricht Perowne een gecompliceerde operatie waardoor hij Baxter het leven redt. Maar hierdoor levert hij hem uit aan een duister, onwrikbaar lot, een slinkend stuk leven dat het leven waard zal zijn, voordat zijn verval begint en hij uiteindelijk ten onder zal gaan.
Perowne’s dag eindigt zoals hij begon. Midden in de nacht staat hij voor een open raam, kijkt in de lucht en ziet een vliegtuig overvliegen. Aan het begin van de dag denkt hij daarbij “aan het beroemde gedachte-experiment waarvan hij lang geleden hoorde tijdens een natuurkundecollege. Een kat, Schrödingers kat, bevindt zich aan het oog onttrokken in een dichte doos en is ofwel nog in leven, ofwel zojuist gedood door een lukraak geactiveerd hamertje dat een potje gif kapot heeft geslagen. Totdat de waarnemer het deksel van de doos optilt, bestaan er beide mogelijkheden - levende kat en dode kat - naast elkaar, in parallelle, even werkelijke werelden. Zodra het deksel van de doos wordt opgetild en de kat wordt bekeken, vervalt er een kwantumgolf van waarschijnlijkheid. […] Wat dan vervalt zal zijn eigen onwetendheid zijn. Wat de uitkomst ook is, ze staat al vast.”
Zo verliep ook deze zaterdag, ‘s ochtend vroeg was er nog vanalles mogelijk maar “de krachtige stromen en subtiele afstellingen van het lot” leidden naar een uitkomst die al lang vaststond.
Net als in De kinderwet heeft McEwan zich voor het schrijven van Zaterdag uitvoerig verdiept in de materie. Zo schrijft hij in zijn dankwoord dat hij twee jaar lang welkom was in de OK om daar een befaamd neurochirurg aan het werk te zien.
Ook vertaler Rien Verhoef heeft dankbaar gebruik gemaakt van de input die hij kreeg van een arts in opleiding, een squasher, een dichter en een muzikant.
McEwan beschrijft niet alleen in detail een reeks neurologische aandoeningen die Perowne operatief probeert te verhelpen, maar ook zijn gedachten tijdens de squashpartij met collega-anesthesist Jay Strauss, zijn bezoek aan zijn moeder en aan een repetitie van de bluesband van zijn zoon Theo en de discussies die hij met Jay en zijn dochter Daisy voert over de grote vredesdemonstratie en over de noodzakelijkheid van een inval in het Irak van Saddam Hoessein.
Tijdens het lezen voelde ikzelf me enigszins verloren in al die details. Dat was misschien wel hetzelfde gevoel als dat wat Perowne heeft bij het lezen van de boeken die zijn dochter hem aanbeveelt of de gedichten die zij schrijft. “Toch heeft Henry onder leiding van Daisy de hele Anna Karenina en Madame Bovary gelezen, twee erkende meesterwerken. Ten koste van een vertraging van zijn geestesprocessen en vele uren van zijn waardevolle tijd heeft hij zich gewijd aan de wisselende verwikkelingen van deze veredelde sprookjes. Wat heeft hij er al met al van opgestoken? Dat overspel begrijpelijk maar verkeerd is, dat negentiendeëeuwse vrouwen het er maar moeilijk mee hadden, dat Moskou en het Russische platteland en de Franse provincie eens zo en niet anders waren. Als het geniale in het detail school, zoals Daisy zei, dan werd hij er niet door beroerd. De details waren wel treffend en overtuigend, maar ook weer niet zo heel moeilijk te verzamelen als je een beetje oplette en het geduld had om ze allemaal op te schrijven. Deze boeken waren het product van gestage, ambachtelijke vergaring.” Nog minder is Perowne gecharmeerd van de “zogeheten magische realisten die ze in haar laatste studiejaar als onderwerp verkoos. […] Niet één keer haalde hij het einde van die ergerlijke brouwsels. […] Tot nu toe hebben Daisy’s leeslijsten hem ervan overtuigd dat romans menselijk te zeer tekortschieten, te veel uitweiden en te ongericht te werk gaan om ongecompliceerde verwondering te wekken over de grootsheid van het menselijk vernuft, van het onmogelijke dat met oogverblindend resultaat is verricht.”
Gedurende deze zaterdag in februari spelen de ontmoetingen met de kleine crimineel Baxter een grote rol. Tijdens de eerste, in de ochtend in University Street redt Perowne zich eruit door zijn kennis. Het valt hem op dat de manier waarop Baxter zich gedraagt duidt op een neurologische aandoening. “Zelfs als hij zich verbaasd naar Baxter keert en zelfs als hij ziet, of voelt, wat er met zo’n vaart op hem af komt, blijft in een deel van zijn gedachten de diagnosticus nuchter doorzeuren: povere zelfbeheersing, emotionele labiliteit, ontvlambaar karakter, suggestief voor een verminderde GABA-concentratie bij de juiste bindingsplaatsen van neuronen in het striatum. En dit betekent onherroepelijk weer de verminderde aanwezigheid van twee enzymen in het striatum en laterale pallidum - glutaminezuurdecarboxylase en acetylcholinetransferase.”
Er ontspant zich een discussie tussen de twee mannen waarin Baxter blijk geeft goed te weten wat hem mankeert en dat er weinig uitzicht is op een succesvolle behandeling. Perowne weet hem echter te overbluffen waarbij hij Baxter valse hoop geeft door hem te vertellen over een nieuwe behandelmethode.
De tweede ontmoeting, ‘s avonds, vindt plaats als ze met het hele gezin, Perowne, zijn vrouw Rosalind, zijn zoon en dochter en zijn schoonvader bijeen zijn voor een etentje en Baxter hun huis binnendringt. Hij komt verhaal halen. Door zijn kwaal heeft hij last van onvoorspelbare stemmingswisselingen waardoor hij het ene moment iemand zonder scrupules een mes op de keel kan zetten en een paar tellen later hevig ontroerd kan raken door een gedicht. “Het is moeilijk te zeggen, want zijn gezicht beweegt altijd, maar Baxter lijkt plotseling in vervoering. Zijn rechterhand is weg van Rosalinds schouder en het mes zit alweer in zijn zak.”
Deze keer is het niet zijn kennis maar geweld waardoor Henry en zijn gezin het er redelijk ongeschonden vanaf brengen. Dit in tegenstelling tot Baxter die zwaar gewond afgevoerd wordt naar het ziekenhuis.
Niet heel veel later gaat de telefoon in huize Perowne en ontwikkelt zich het volgende gesprek;
‘Henry? Ben jij dat, Henry?’
‘Oh, Jay. Ja.’
‘Luister. We hebben een extraduraal, een man, midden twintig, van de trap gevallen. Sally Madden is een uur geleden met griep naar huis gegaan, dus heb ik Rodney hier. Die knul is slim, en hij is goed en hij wil jou hier niet hebben. Maar Henry, het is wel een depressiefractuur pal boven de sinus.’
Perowne schraapt zijn keel. ‘Drassige zwelling?’
‘De spijker op zijn kop. Daarom bemoei ik me ermee. Ik heb onervaren chirurgen de sinus zien scheuren als ze het bot optilden, met vier liter bloed op de grond. Ik wil een oude rot hier en jij bent de dichtstbijzijnde. En je bent ook nog eens de beste.’
[…]
‘Henry? Ben je daar nog?’
‘Ik kom eraan.’
De derde ‘ontmoeting’ vindt hierdoor plaats op de OK. Samen met zijn team verricht Perowne een gecompliceerde operatie waardoor hij Baxter het leven redt. Maar hierdoor levert hij hem uit aan een duister, onwrikbaar lot, een slinkend stuk leven dat het leven waard zal zijn, voordat zijn verval begint en hij uiteindelijk ten onder zal gaan.
Perowne’s dag eindigt zoals hij begon. Midden in de nacht staat hij voor een open raam, kijkt in de lucht en ziet een vliegtuig overvliegen. Aan het begin van de dag denkt hij daarbij “aan het beroemde gedachte-experiment waarvan hij lang geleden hoorde tijdens een natuurkundecollege. Een kat, Schrödingers kat, bevindt zich aan het oog onttrokken in een dichte doos en is ofwel nog in leven, ofwel zojuist gedood door een lukraak geactiveerd hamertje dat een potje gif kapot heeft geslagen. Totdat de waarnemer het deksel van de doos optilt, bestaan er beide mogelijkheden - levende kat en dode kat - naast elkaar, in parallelle, even werkelijke werelden. Zodra het deksel van de doos wordt opgetild en de kat wordt bekeken, vervalt er een kwantumgolf van waarschijnlijkheid. […] Wat dan vervalt zal zijn eigen onwetendheid zijn. Wat de uitkomst ook is, ze staat al vast.”
Zo verliep ook deze zaterdag, ‘s ochtend vroeg was er nog vanalles mogelijk maar “de krachtige stromen en subtiele afstellingen van het lot” leidden naar een uitkomst die al lang vaststond.
Net als in De kinderwet heeft McEwan zich voor het schrijven van Zaterdag uitvoerig verdiept in de materie. Zo schrijft hij in zijn dankwoord dat hij twee jaar lang welkom was in de OK om daar een befaamd neurochirurg aan het werk te zien.
Ook vertaler Rien Verhoef heeft dankbaar gebruik gemaakt van de input die hij kreeg van een arts in opleiding, een squasher, een dichter en een muzikant.
1
Reageer op deze recensie