Een parel in zijn klasse
Oliver Pötzsch (1970) is in zijn vaderland Duitsland geen onbekende. In 2008 verscheen daar het eerste van de achtdelige 'Die Henkerstochter'-reeks, een serie die nooit naar het Nederlands vertaald is. Hetzelfde geldt voor 'Die Faustus'-reeks en een aantal standalones. Met het door Jeannet Dekker uitstekend vertaalde Het boek van de doodgraver is daar in 2021 verandering ingekomen. De auteur houdt met dit boek vast aan het concept van eerdergenoemde series door historische feiten en fictie samen te brengen. Pötzsch werkte als journalist voor radio en tv tot hij zich in 2013 fulltime op het schrijverschap stortte.
Een dag voor inspecteur Leopold 'Leo' von Herzfeldt officieel aan zijn nieuwe baan bij de Weense politie begint, verschijnt hij op een plaats delict en bemoeit hij zich op enigszins arrogante wijze én met nieuwerwetse snufjes met het onderzoek. Deze houding wordt hem door zijn meerderen en collega’s niet in dank afgenomen. Leo’s hoop om zich fulltime met de gruwelijke moord op een dienstmeisje bezig te houden, wordt in de kiem gesmoord. Hij krijgt de opdracht om een zaak op het Zentralfriedhof te onderzoeken en maakt kennis met de eigenaardige doodgraver Augustin Rothmayer.
Ondanks dat Pötzsch fictie schrijft, gaat aan zijn werk gedegen research vooraf. Dit maakt dat de lezer zich meteen waant in het Wenen van 1893. Een stad die geplaagd wordt door grote standsverschillen, opkomend antisemitisme en vrouwenonderdrukking, en tegelijkertijd een stad waarin de hoop leeft dat het nieuwe millennium verandering brengt. Al die elementen brengt de auteur samen in de karakters van zijn hoofdpersonages. Bijvoorbeeld in dat van de ietwat antisociale personage, maar zeer enthousiaste en gedreven Leo. De inspecteur van Joodse komaf is zo overtuigd van zijn eigen kunnen en de technieken die hij hanteert – zoals het nemen van monsters en het maken van foto’s op een plaats delict met de gloednieuwe Universal-Detektiv-Camera uit 1890 – dat hij totaal niet begrijpt dat zijn collega’s het niet eens zijn met zijn zienswijzen. Voor Leo is het gemakkelijker om die reacties te scharen onder de noemer antisemitisme dan zichzelf enig zelfreflectie toe te staan. Dat de lezer zich niet afkeert van Leo is te danken aan de luchtige en menselijke manier waarop Pötzsch zijn karakter beschrijft.
In 1874 werd aan de rand van Wenen het Zentralfriedhof aangelegd om een oplossing te bieden aan de snel groeiende bevolking. Het is een algemene begraafplaats met een groot aantal eregraven, zoals dat van Ludwig van Beethoven en Johann Strauss senior en junior. Junior en de nieuwe begraafplaats worden vakkundig door de auteur in het verhaal verwerkt en komen in beeld als Augustin Rothmayer aangifte doet van grafschennis. Augustin is wars van standsverschillen, iedere dode is gelijk én totaal verschillend. De excentrieke doodgraver bestudeert de processen die zich voordoen nadat iemand is overleden, zowel boven als onder de grond, en hij legt alles vast in zijn 'Almanak voor doodgravers', waarin ook plaats is voor ondoden en vampiers.
'… wanneer we alle bekende oorzaken voor vampirisme in ogenschouw nemen […] kunnen we op basis van dodenlijsten uit de archieven concluderen dat elke begraafplaats vijf tot tien vampiers zou moeten tellen.'
De verhaallijnen van de lugubere moorden – want het blijft niet bij één dienstmeisje – en die op de begraafplaats krijgen meer raakvlakken naarmate de paden van Leo en Augustin zich vaker kruisen. Telkens weer weet Pötzsch daarin een goede balans te vinden tussen het serieuze en het luchtiger werk- en (uitgaans)leven, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor Julia. Zij is de derde protagonist, symboliseert emancipatie en hoop, en is als lijm die alles samenhoudt.
Qua spanning valt Het boek van de doodgraver meer te vergelijken met een ouderwetse whodunnit dan met een thriller, maar de complexiteit van het leven eind negentiende eeuw vermengd met de huidige geschiedwetenschap en gedoseerde humor maken het tot een parel in zijn klasse.
Reageer op deze recensie